A. Fries.

B. Christelijk-gereformeerd.

C. Groninger.

D. Ned. Hervormd.

Zou niet ieder — laat mij maar zeggen — de krankzinnigheid van zulk eene indeeling in 't oog vallen ? En toch, goed beschouwd, is deze indeeling dwazer dan onze indeeling der woorden in verschillende soorten, door aan het eene woord te vragen : Wat beteeken je ? en aan het andere: Wat doe je ? — Ik kan mij de minachting verklaren, die velen gevoelen voor de grammatica, eene zoogenaamde wetenschap, vol tegenstrijdigheden, vol inconsequenties.

„Is 't dan niet beter, dat we de heele grammatica over boord gooien ?"

Dit zou wel wat heel ver gaan, maar wel geloof ik, dat we verstandig doen, zoo we zeer weinig, slechts een minimum grammatica geven.

§ 100. „Zelfstandige naamwoorden (substantieven) zijn de namen van werkelijke zelfstandigheden, of van datgene, wat als eene zelfstandigheid wordt gedacht."

Bijna veertig jaar is 't geleden, dat Dr. L. A. Te Winkel zijne opstellen schreef: Over de natuur der woorden en Over de noodzakelijkheid der toepassing van de stelling: een woord staat onmiddellijk alleen in betrekking tot eene voorstelling en nog altijd noemen onze grammatica-schrijvers, — Den Hertog maakt eene gunstige uitzondering — de zelfstandige naamwoorden namen van zelfstandigheden. — En toch is 't betoog van T e Winkel zoo glashelder; slechts zeer zelden, misschien nooit, dekken voorstelling en zelfstandigheid elkander volkomen. Wanneer A zegt: God is liefde en B: God is een verterend vuur, dan verkondigen beiden eene subjectieve waarheid : 't praedicaat: is liefde past bij de voorstelling, die A zich van God vormt, evenals is een verterend vuur bij die, welke B van 't Hoogste Wezen heeft.

„Men onderscheidt ze daarom in:

a) namen van werkelijke zelfstandigheden (concrete substantieven) d. i. de naam van alles, wat een eigen bestaan heeft, onafhankelijk van iets anders, als: Jan, vader, huis, mond, ijzer. Als concrete substantieven worden ook beschouwd: