BLOEMLEZING UIT HET WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL.

Derde Deel. — Vijfde Aflevering.

Bosch. Onder de verschillende spreekwijzen, waarin dit woord voorkomt, behoort ook om de boschjes loopen, te Zwolle en te Kampen voor: heimelijk schoolverzuim plegen. Vergelijk KaapschHollandsch iemand om de bos loop, in den zin van: beetnemen, om den tuin leiden, of: een vlieg afvangen. Evenzoo in WestVlaanderen busschen maken, buschje kappen, voor : heimelijk de school verzuimen. Vergelijk het Fransche faire Vécole buissomière.

Boschgeus. Schimpnaam, gegeven aan de benden Onroomschen, vermengd met allerlei geboefte, die voornamelijk in het voorjaar van 1568, om Alva's vervolging te ontwijken, zich in bosschen en wildernissen schuil hielden en ter wraakoefening vandaar uit het platteland, vooral van West-Vlaanderen, afliepen, kloosters en kerken plunderden, geestelijken mishandelden en vermoordden , en eindelijk door Alva vogelvrij verklaard, vervolgd en gefnuikt werden. Deze naam , ontleend aan de bosschen , waarin zij zich onthielden, en tevens dienende ter onderscheiding van de Watergeuzen, komt slechts bij enkele Nederlandsche schrijvers uit den ouden tijd voor. Zoo worden zij o. a. bij Wynckius in een uitvoerig verhaal hunner wandaden Silvestres Geusii genoemd, onder uitdrukkelijke vermelding, dat zij in een bosch in hutten hun verblijf hielden. Het Latijnsche silvester kan echter evengoed de vertaling zijn van den anderen , meer gewonen naam Wilde Geuzen (vergelijk silvaticus met het daaruit ontstane Fransche sauvagé). Omgekeerd beteekende wild toenmaals niet zoozeer: woest, ruw van aard, als wel: in de wildernis, d. i. in het lage hout, in de bosschen levende; beide namen drukken dus volkomen hetzelfde uit. In allen gevalle is de benaming Wilde Geuzen vanouds meer gebruikelijk geweest; alleen deze wordt gevonden bij Bor, Van Meteren, Hooft, Brandt en Wagenaar. De naam Boschgeuzen komt in onze eeuw wellicht het eerst weder voor bij Van Groningen en verder bij de meeste latere geschiedschrijvers.

Boschjesman, veelal Bosjesman, soms ook in den Kaapsch-Hol-