van Koningin Louise Marie was het de Hollander Bogaers, wiens Lierzang door de Koninklijke Academie van België (6 Mei 185*1) met goud werd bekroond. Van de ingezonden Vlaamsche stukken was dat van Van Beers het beste. (Vgl. Bogaers Gezamenlifke Dichtwerken, uitgegeven door Beets , Inleiding pag. IX en X). Een paar berijmde vertellingen, als Boudeivijn van Constantinopel en Fritz en Mathilde, benevens verzen aan letterkundige maatschappijen te Brugge, te Gent en te Tielt, maken de Bloemen mijner Lente vol. Ledeganck koesterde bij het uitgeven dezer eerstelingen weinig hoop dat zij eenmaal door latere verzen zouden worden gevolgd. „Letterkunde is bij mij niets anders dan eene verpoozingzegt hij in zijne voorrede, „en in dit oogenblik vergt een werk van ernstigen aard al mijne aandacht." In het laatste stukje van den bundel Aan mijne Lier, dat onder de beste zijner voortbrengselen mag gerangschikt worden, schijnt hij de beoefening der poëzie voor goed vaarwel te zeggen:

Er slaapt licht op de gouden snaar Nog menig roerend lied;

Maar ach! wat baat aan Philomeel

De zangtrezoor van hare keel,

Wanneer de lente vliedt?

En mijne lente is thans voorbij,

Voorbij met zang en spel,

Met jeugd en vreugd en lief en leed;

Thans eischt de zomer zorg en zweet; —

Aanbeden Lier , vaarwel!

Ondanks dit eenigszins moedeloos afstand doen van het „zoet genot 'z)ijner jeugd", verscheen reeds in 1840 het hierboven besproken Burgslot van Zomergem ; terwijl iets later De Zinnelooze het licht zag, een verhaal, welks dichterlijke waarde even twijfelachtig is. Het jaar 1846 bracht De drie Zustersteden. Van de Verspreide en Nagelaten Gedichten noem ik slechts de voornaamste: De Boekweit, De Bedelaar, Het Graf mijner Moeder, De Laster en een aantal min of meer gelukkig geslaagde vertalingen naar Byron , Scott, Rurns, Hugo , Beboul, Schiller, Uhland e. a., vertalingen, geschreven met het doe! „tot vergelijking met den oorspronkelijken tekst aan te porren en alzoo den kring der Vlaamsch-lezenden van lieverlede uit te breiden."

Kuisehe Susanna

is de naam van eene zeer deugdzame vrouw, naar een zeer merkwaardig voorbeeld van huwelijkstrouw uit het O. T., zij werd te vergeefs tot ontrouw aan haren echtgenoot aangezocht, terwijl de profeet Daniël, destijds nog een jongeling, hare eer en onsehuid aan 't licht bracht, volgens het 2de Aanhangsel op het boek Daniël, onder de Apokryfe boeken des O. Testaments. „Susanna" beteekent in 't Hebr. lelie; wat hier opmerkelijk is, omdat men spreekt van „lelieblank" en „lelierein."