Dr. Stoett's verklaring (N. & Z. XIX, 31 vlg.) van een mijl op zeven gaan vindt steun in de Gron. spreekw. 't uur op vief vörl loopen d. i vijf kwartier loopen over een uur gaans (hetzij door een omweg te maken , zooals Schr. wil, of door te slenteren).

De Gids, April.

Prof. A. G. van Hamel schrijft een artikel Akëdysseril vertaald en bespreekt de bewerking van L. van Deyssel (Verzamelde Opstellen, tweede bundel) en die van S. Heymans Jz. „Van Deyssel heeft het gedaan — zegt schr. — omdat hij dweept met het Nederlandsch. De heer Heymans heeft het beproefd omdat zijn studie hem heeft leeren dwepen met het Fransch.

Verder wordt aangetoond, dat de eerste artistiek de tweede bovenal nauwkeurig vertaalt. Uit de talrijke voorbeelden mogen hier enkele volgen. „Lointaines manufactures" geeft Van Deyssel weer met „uitheemsche stoffen" in plaats van met „verafgelegen weverijen". „Roseaux" vertolkt hij op den klank af met „rozenstruiken", waardoor hij den lezer een vreemde voorstelling van den Ganges geeft. Immers er staat: „Ach nu wentelt de stroom door de rozenstruiken (moet zijn: door het riet) heen hun onschuldige lichamen. „Mystique" met „mystérieux" te verwarren en met „geheimzinnig" te vertalen gaat ook niet aan. — Overigens zwaait schr. aan beide bewerkingen lof toe.

In de Letterkundige Kroniek komt een beoordeeling voor van Tennyson's Idyllen van den koning door Soera Rana. Schr. begint met enkele aanmerkingen. Wanneer Tennyson zegt: „And we that fight for our fair father Christ" , dan laat een vertaling in kanselstijl: „En wij die strijden om des Christus wil" , onbevredigd. Maar voor het overige luidt het oordeel: „Soera Rana is het in zijne overzetting wonderwel gelukt, zoowel in het verhaal en de beschrijving, als in de lyrische gedeelten den toon, de kleur, de stemming van 't oorspronkelijke te bewaren. Hij, die naar Huets uitspraak Nederlandsch proza weet te schrijven alsof Potgieter het hem influisterde,1) leende ook van Potgieter —

of was het van Bilderdijk, of verder nog van onze zeventiende

eeuwsche dichters ? — die zoogenaamd „verouderde" woorden en

') Litt. Fant■ XI pag. 173, Er is in deze aanhaling iets niet in den haak. Men zou haar aanzien als een lofspraak. Jn waarheid echter wil Huet te kennen geven dat meer oorspronkelijkheid bij dezen schrijver geen overdreven eisch is.