vindt de vaste overtuiging, die hij thans heeft, van hare deugd niet te duur gekocht voor het pak slaag, dat hij heeft ontvangen.

Het blijspel is genomen naar de 7de novelle van den 8sten dag, die reeds vroeger naar aanleiding van der Minnen loep werd besproken. Maar vermoedelijk is het stukje niet direct aan den Becamerone ontleend, doch eene vertaling of bewerking van eene Fransche comedie x).

Wij zijn aan het einde van onze opsomming van drama's en kluchten naar den Decamerone. Zonder twijfel is die opsomming niet volledig en zal er later nog wel meer voor den dag komen, want een groot deel van onze tooneelletterkunde, die althans in quantiteit rijk is, is nog niet voldoende onderzocht.

Met opzet heb ik hier geen melding gemaakt van die kluchten en blijspelen , van welke het bekend is , dat zij slechts zijdelings met den Decamerone in verband staan, of die alleen een of ander motief aan eene novelle van Boccaccio hebben ontleend. Tot de eerste rubriek behooren de Jochern looi, ofte Jalourschen Pekelharingh (1687) van Jan Soet en de Oene (1642) van Jan Yos. In beiden speelt een man de hoofdrol, die gelooft, dat een bepaalde steen hem onzichtbaar maakt, en op die wijze de trouw zijner echtgenoote op de proef stelt. Dat geschiedt ook in de 3de novelle van den 8sten dag. Maar Soet zal zijne klucht wel ontleend hebben aan de Engelische Comedien und Tragedien (1620) en Vos heeft waarschijnlijk plagiaat gepleegd bij Soet. Aan den bovengenoemden Duitschen bundel is ook ontleend Pekelharingh in de kist (1649) van Izaak Vos 5 de klucht toont veel overeenkomst met de 6de novelle van den 7den dag , waarin eene vrouw haar eenen minnaar bij de komst van den tweeden in eene kist verstopt en bij de komst van haar man den tweeden minnaar den degen doet trekken en dreigen, dat hij zijn vijand wel zal vinden, door welke list de beide minnaars veilig het huis kunnen verlaten, zonder dat de goedige echtgenoot zijne vrouw ook maar een enkel oogenblik verdenkt.

Kleine trekjes, die misschien uit den Decamerone in de eene of andere klucht zijn overgenomen, zijn bijv. in Claes Kloet (1619) van Biestkens, waar de man zijne vrouw, die 's nachts is uitgegaan,

i) Misschien van le Mari cocu , battu et content (1738) van De Castre de Wiege.