Barend troosten. Met deelneming, komt freule Constance de treurende Suzette tegemoet en zij wordt in dezen adel des harten geëvenaard door Saartje, die hier de hoogadellijke freule naderbij treedt dan het hare nicht Henriette , de trotsche parvenu's dochter, tot haar doet. Meesterlijk fijn en aangrijpend waar spreekt uit dit alles de kritiek van het karakter der Kegge's, van den toon en de gevoelens bij de nieuwe rijken van dat slag in 't algemeen.

In een gansch ander licht, maar immer met dezelfde kracht van contrast, loopt nog een persoon door het verhaal. Deze maal is het werkelijk eene caricatuur , — geene charge nochtans, — en men zal het aan Hildebrand niet verwijten, 't Is Van der Hoogen, de echte toetspersoon voor de wanverhouding der Kegge's tot de benijde hoogere wereld. Van der Hoogen doet zich doorgaan als toegelaten, ja, gezocht bij al wat adellijk is en groot. De kleeding, de houding, de taal, de manieren , die hij aanneemt om dat aan de Kegge's te doen gelooven, zijn zoo valsch, zoo gemeen, zoo overdreven, zoo caricatuurachtig, dat geen enkel persoon van eenigen smaak er zich eon oogenblik zou laten door misleiden. Doch , dat zelfs Henrietto in dat grove aas bijt, dat Vader Kegge er geheel door verblind wordt en dien Van der Hoogen niet alleen duldt, maar hem zelf eerbiedig ontziet, is een te sterker bewijs hoe de domme geldhoogmoed alle zinnen in de war heeft gebracht, bij die anders gezond verstandige menschen. Hoe weinig moeten zij van de aristocratie kennen, hoo weinig moeten zij door toon en gevoelens geschikt zijn tot allen omgang ermede1, om zich in dien Van der Hoogen in zooverre te bedriegen, dat zij hem, als een gunsteling der hoogere wereld, bij hunne beste en eerlijkste betrekkingen vooruitzetten en hem eene plaats van vertrouwensman in hun huis vergunnen, als zij er 't lieve Saartje en den goeden De Groot waarlijk als misprezen dienstboden in bejegenen! Het wordt hun dan ook goed betaald gezet door den gemeenen gelukzoeker, die minder moeite heeft tot het quasi-compromitteeren der hooghartige Henriette, dan tot het verleiden der eenvoudige Suzette. Maar eerst is de schanddaad noodig, die Hildebrand straffend ontmaskert, eer dat Kegge klaar uit zijne oogen ziet en Van der Hoogen ter deur verwijst. Beter nog spreekt dit contrast tot het karakter der Kegge's, dan al de andere beelden, die in goeden zin worden voorgehaald , om de hoofdfiguren in het licht te doen komen.

En wat Hildebrand zoo meesterlijk met de personen verwezenlijkt,