voordehand liggende verklaring van de zegswijze in kwestie.

Daar zeker niet vele lezers van Noord en Zuid dit Evangelie 1) bij de hand hebben, volge hier dit verhaal.

HOOFDSTUK I.

Er was in die dagen een man te Jeruzalem met name Joachim, uit den stam van J u d a. Deze was herder over zijne schapen en vreesde den Heer in eenvoud en trouw. Hij had geen andere zorg dan die voor zijne kudden, van wier opbrengst hij alle godvreezenden voedde, .terwijl hij in de vreeze Gods dubbele geschenken gaf aan hen, die, in de leer arbeidende, Hem dienden. Hij maakte dus zoowel bij zijne lammeren als schapen , bij de wol als bij alle dingen, welke hij ook geacht werd te bezitten, drie deelen; het eene deel gaf hij aan weezen, weduwen en armen, het tweede deel gaf hij aan hen , die God vreesden; het derde deel behield hij voor zich en zijn geheele huis.

Daar hij nu zoo handelde, vermenigvuldigde de Heer hem zijne kudde , zoodat er niemand was onder het volk Israëls gelijk hij. Dit begon hij te doen van zijn vijftiende jaar af. Toen hij twintig jaren oud was , kreeg hij A n n a tot vrouw , de dochter van A c h a s, uit zijn stam, dat is uit den stam van J u d a, uit het geslacht D a v i d s. En toen zij twintig jaren te zamen geleefd hadden , had hij nog geen zonen of dochteren bij haar.

HOOFDSTUK II.

Het gebeurde nu, dat op de feestdagen onder hen, die den Heere offer brachten, ook Joachim stond, om zijne gaven voor den Heere gereed te maken. Toen trad tot hem de priester, met name fiuben en zeide: het is u niet geoorloofd te staan onder degenen, die de offeranden Gode brengen, dewijl God u niet gezegend heeft, door u kroost te geven in Israël. Om dezen smaad voor het aangezicht des volks verwijderde hij zich weemoedig uit

') De apokryfe Mangelt en. Naar de nieuwste uitgaven van G. T i s c h e ndorf vertaald door L. van G1 eeff en C. T. Hofstede de Groot. Amst. 1867. 8o.