haar, zij het ook fragmentarisch zouden afschrijven ; alleen herinneren wij aan de opmerking der beide schrijfsters, dat het vertalen van vreemde werken goed is, maar dat het schrijven van een „niet vertaalden" roman verre daarboven staat. Welnu, de uitgever van 1897 zegt: „Ofschoon er zeer veel boeken in dezen tijd geschreven worden, bestaat er toch een dringende behoefte aan goede meisjeslectuur, waarin tot nu toe slechts zeer onvoldoende is voorzien geworden. Zij nemen haar toevlucht tot „vertaalde romannetjes."

„En nog in een ander opzicht — gaat de beoordeelaar in De Gids voort — is de overeenkomst tusschen nu en toen opvallend. In 1783 bedoelden de dames Wolff en Deken met haar oorspronkelijken roman voor de jonge meisjes hunner dagen eene waarschuwing te doen hooren tegen „overmaat van levendigheid" , tegen het zich ten prooi geven aan „onbedachtheid" , en het eerste boek, dat in 1897 in deze Nederlandsche Bibliotheek verschijnt, draagt den titel van Levensernst en heeft ten doel de Nederlandsche meisjes in een tegenstelling tusschen de oppervlakkige, luchthartige Julie Rendell en hare degelijke, slechts voor anderen levende zuster Helene, een les in levensernst te geven, niet minder nadrukkelijk dan die in de Sara Burgerhart gelegen was."

En wat nu den roman zeiven betreft, „hij speelt niet in een onmogelijke boekenwereld, maar poogt een greep te doen in het leven onze dagen .... Toch heb ik den indruk dat de schrijfster niet door een voorval door haar waargenomen, noch door spontanen scheppingsdrang tot het schrijven van Levensernst is gekomen , maar dat zij, daartoe aangezocht, zich er toe gezet heeft om een lief en niet al te onbeduidend verhaal voor jonge meisjes te verzinnen Dat haar dit niet slecht gelukt is , dat het boek, ondanks veel conventioneels in den vorm, zich aangenaam laat lezen, dat de liefdesroman, die er in wordt afgespeeld, met tact en niet zonder menschenkennis is opgezet en ontwikkeld, kan zonder bezwaar worden toegegeven. Maar aan de nadeelen van het genre heeft de schrijfster niet weten te ontsnappen. Om toeh vooral goed te doen uitkomen dat zij, voor wie zij schreef, uit haar verhaal ook iets moeten kunnen leeren, geeft zij herhaaldelijk lessen en ontboezemingen'' ....

De beoordeelaar heeft zijn taak niet voltooid geacht vóór hij de redactrice opwekte „voorzichtig te zijn, zoo angstvallig, zoo nauwgezet mogelijk te wegen en te keuren".

Noord en Zuid, 20e Jaargang. 3q