Iemand, of aan iemand iets doen derven?

„Wat hebt ge al in die lucht, die d'ademtocht doet derven aan wat daar adem zoekt, den stormwind vaak gezien zich als aan ketenen ontwringend".

Yoor eenigen tijd werd mij gevraagd, of ik wel eens opgemerkt had, dat in bovenstaande bekende regels eene fout zat. Toen mijn antwoord ontkennend luidde, was het: ontleed den bijvoeglijken zin dan eens :

die onderw.

doet gez.

d'ademtocht derven aan wat daar adem heeft lijdend, voorw. derven is een overgankelijk werkw. d'ademtocht en wat daar adem heeft moeten dus beide in den 4en naamval staan, Da Costa mocht derhalve niet schrijven: aan wat daar adem zoekt, maar hij moest geschreven hebben: wat daar adem zoekt.'"

Mijn antwoord was: Öe hebt gelijk, tenminste volgens de grammatica's, die leeren, dat, wanneer hooren, zien, voelen, doen, laten door den infinitief van een overgankelijk werkwoord gevolgd worden, in den zin twee vierde naamvallen kunnen voorkomen, en toch geloof ik, dat bovenstaande zin niet foutief is; niet alleen, omdat de vermeende fout slechts door redeneering gevonden kan worden, maar ook, omdat de derde naamval zeer goed te verdedigen is, ja, m. i. beter dan de vierde. In de spraakleeren worden laten en doen in één adem met hooren, zien en voelen genoemd. Dit is verkeerd. — Ik hoor hem zingen. — Ieder ontleedt: ik onderw. hoor gez. hem zingen voorw.; maar laat men: Ik doe hem zingen ontleden, van de honderd keer hoort men negen en negentig keer : ik onderw. doe zingen gez., hem voorw. Wat bewijst dit ? Dat doen plus zingen één begrip vertegenwoordigt — men denke ook aan de causatieven — en daar geen werkwoord, in onze taal althans, tegelijk den 4en naamval van den persoon en van de zaak regeert, geloof ik, dat wat daar adem zoekt meewerkend of persoonlijk voorwerp is, zoodat m.i. wat Da Costa schreef, volkomen correct is.

M. K. de Jong.