TWEE MOEILIJKE PLAATSEN BIJ HUYGENS.

In de „Nederlandsche Letterkunde" van de Groot, Leopold en Kijkens komen een paar stukken van Huygens voor , die voor studeerende onderwijzers moeilijkheden bevatten en niet voldoende opgehelderd worden.

De eerste moeilijkheid komt voor in „Borstel."

'k Heb deze borstelen een stinkend beest zien dragen;

Maer, nu ze dienstig zijn, hebb ik daer na te vragen ?

Daer staet een mensch op stoel, mijn leemten aen en tast Met Peper en Azijn, maer 't is een wereldsch gast, enz.

Men zou uitdrukkingen als deze nog met vele andere kunnen vermeerderen. Zoo zegt Cats:

Een Waterlandsche Trijn zat eens ajuin en schilde, . . .

Voorts:

Zij zit den draad en breekt, in plaatse van te naaien. . . .

In een sneldicht van Huygens :

Jan hoorde dat zijn wijf haer boeltje stond en zwoer

Hoe dats' hem als haer Hert en als haar ziel beminden, . . .

In een ander:

Jan-Vaer bekeef syn soon, omdat hij lagh en sliep,

Als 't tijd van opstaan was. . . .

Bij Brandt:

„Man, de Prins leit en sterft"1 enz. . . .

"Wij hebben hier met eene constructie te doen, die in het Middelnederlandsch aangetroffen wordt. Dr. Stoett haalt er in zijn Syntaxis § 412 verscheidene voorbeelden van aan, en zegt aangaande het eigenaardig gebruik der werkw. liggen, zitten en staan, dat de twee werkwoorden in deze zinnen als één begrip worden opgevat , zooals blijkt uit het volgende, waar het object bij het eerste werkwoord staat en behoort bij het tweede:

Amand, die syn getiden sat ende las, . . .

Zooals in „Borstel'' van Huygens:

Daar staet een mensch op stoel, mijn leemten aen en tast . . ,

Men leze dus hiervoor:

Daer staet een mensch op stoel mijn leemten aan te tasten.

Ook in onze dagen zegt Staring nog: Jaap lag en sliep. (Jaaps laatste woord).

De tweede moeilijkheid is te vinden in het Fragment: Aan sommige Predikers: