niet een eigenaardigen, zijn eigen stempel op al zijne werken, zoodat men hem uit al de dichters der zeventiende eeuw onmiddellijk herkent ? Munt hij niet uit door vernuftige en ongezochte overgangen , eveneens een kenmerk van den geboren dichter ? Is hij daarbij niet zinrijk en pittig, niet geestig en onderhoudend? Geeft hij ons niet te denken en wordt niet in den regel ruimschoots de moeite beloond wanneer men er in slaagt tot den eigenlijken zin zijner zorgvuldig ingekleede gedachten door te dringen?"

Eindelijk nog treffen wij een schrijven aan van E d w. B. Koster over het congres te Dordrecht.

18 September.

De dissertatie van Dr. J. Heinsius „Klank- en Buigingsleer van de Taal des Statenbijbels'' gaf den Heer J. Koopmans een artikel over „De taal van den Statenbijbel en hare verhouding tot het geschreven Nederlandsch" in de pen. „Wij hebben — luidt het oordeel — hier een van veel arbeid getuigende grammatica (althans wat de klank- en buigingsleer betreft) van de taal des Statenbijbels. Natuurlijk met al de onvastigheden en zwevingen in de klanken en vormen zooals wij die bij de schrijvers uit de lfie eeuw aantreffen. Dr. Heinsius heeft beproefd zijn grammatica te laten „illustreeren" door een door hem uit andere werken getrokken jceii/fj. Maar m. i. is hij hier niet met de noodige omzichtigheid te werk gegaan. Uit het vergelijken van eenige geschriften Marnix' Bijencorf, Coornherts Zede-kur.st, zijn Schijn-deught der secten met hare verwerde twistigheden , zijn Recht Gebruyck en Misbruyck van Tijdtlycke Have en Grotius' Bewijs van den waren Godsdienst tot het bestaan van een algemeene Nederlandsche schrijftaal te besluiten, gaat toch niet

aan Een andere vraag, — maar een vraag waarvan de

schrijver de beantwoording aan anderen wil overlaten is: welken invloed heeft de Statenvertaling op het latere Nederlandsch - schrijven uitgeoefend ?" Hierover wordt eenigszins breedvoerig uitgewijd, terwijl wij aan het slot dezen wensch lezen: „Mogen anderen den lust gevoelen op den met loffelijke vlijt bewerkten arbeid van dr. Heinsius voort te bouwen !"

In het nummer van '25 September komt een verslag voor van de vergadering der Koninklijke Academie (Afdeeling Letterkunde), gehouden den 20sten September jl. Omdat deze bijeenkomst geheel gewijd was aan het voordragen van het levensbericht van Prof. A. Pierson door Prof. S. A. Naber deelen wij een uittreksel