Kunst », tevreden houden met een reeks beschrijvingen van de kunstbedrijvigheid in een aantal brokstukken van het Nederlandsch geheel, welke brokstukken alle in het Zuiden liggen en met den verzamelnaam « Vlaanderen » worden aangeduid. Die beschrijvingen geven ons een goeden indruk van de rijke ontplooiing, de kracht en den luister dier bedrijvigheid in de bedoelde brokstukken van Nederland. Zij behelzen vele kunsthistorische wetenswaardigheden, benevens boeiende karakteristieken van figuren en tijdperken. De taal, waarin zij gesteld zijn, kunnen wij niet altijd keurig noemen. De illustraties bij de verschillende beschrijvingen werden met zorg gekozen en zijn prachtig van uitvoering.
Niet minder dan 519 afbeeldingen sieren de uitgave « Geschiedenis van de Vlaamsche Kunst». Daarenboven werden vier mooie gekleurde platen er aan toegevoegd. Een vrij groot aantal afbeeldingen heeft betrekking op de bouwkunst; men vindt daaronder zoowel plattegronden als fotografische weergaven van kerkelijke en wereldlijke gebouwen. De afbeeldingen van schilderijen laten niet alleen werk zien van bekende grootheden ; ook de minderbekende en zelfs onbekende meesters zijn vertegenwoordigd. Nagenoeg iedereen, die in het Zuiden naam heeft op het gebied der kunstgeschiedenis, werkte mee aan de Sikkel-uitgave. Prof. Leurs nam de architektuur voor zijn rekening. Zijn opstellen leggen ons getuigenis af van de uitgebreide zaken-kennis, die hij heeft weten te verwerven. Onder de schrijvers voor beeldende kunst treffen wij aan : Mr. Jozef Muls en Dr. A. Cornette, Dr. }. Gabriels, Dr. L. Lebeer, Dr. D. Rogge, Dr. Paul de Keyser e.a. De laatste aflevering wordt besloten met een overzicht van de 19e eeuw door Dr. A. Stubbe. Aan het eind van zijn overzicht vestigt schrijver even de aandacht op den nieuwen tijd. Hij spreekt in dit verband van een bloeiseizoen, waarin een scheppingsdrift is losgekomen, die wij « gerust mogen vergelijken met de artistieke vitaliteit der Rubensiaansche periode ». De figuren welke dit bloeitijdperk beheerschen, zijn : de architekt Henry van de Velde, en Constant Permeke, wiens « genialiteit » als schilder èn beeldhouwer extra wordt onderstreept. Wij zullen op Dr. Stubbe's appreciatie van deze beide figuren — wier beteekenis wij trouwens erkennen — niet ingaan. Zijn geestdrift kan men deelen of verwerpen, — men zal in het een zooals in het ander geval moeten toegeven, dat aan zijn omlijning van de hedendaagsche kunst in « Vlaanderen » elke waarachtig-synthetische waarde ontbreekt.
W. M.