zijn er, die „de gedachte der decentie als een stinkend ziekteverschijnsel" aanzien. Gelukkig niet zóó van Eeden : een poëet, even als een schilder, is niet alleen kunstenaar door zijn vermogen tot expressie, maar ook door oordeel des onderscheids tusschen mooi en leelijk. Dit principe paste hij toe in zijn Kleine Johannes; en zoo schiep hij een boek, dat een parel mag genoemd worden aan de kroon onzer jongste Nederlandsche letterkunde.

Luilc. Aug. Gittée.

In gezegende omstandigheden, toestand of staat,

in 't vooruitzicht eene blijde moeder te worden. Uit Luk. 1: 286 het woord des Engels tot Maria: „Gij zijt gezegend onder de vrouwen." Blijde moeder — vrouw, die een zuigeling heeft, is ontleend aan Ps. CXIII: 9.

Laksheid,

slapheid, die uit onverschilligheid voortkomt, wordt dikwijls met dit laatste gecombineerd, 't Lat. laxiias beteekent ruimte, wijdte; 't werkw. laxare o.a. 't geen strak zit, losser maken. Ten onrechte schrijft men wel „lakschheid." Komt in de Woordenlijst van D e Vries en Te Winkel niet voor. Men spreekt ook van eene lakse houding; lat. laxus.

Laberlottig ,

gemeen, slecht, beroerd. De laberlotten, een troep straatschenders en bekkesnijders te Amsterdam in het laatst der 17e eeuw zeer gevreesd, zouden hun naam ontleend hebben aan zekeren L a B e r 1 o 11 e , een barbier, die tot overste der Waalsche troepen des Konings van Spanje opklom, gesneuveld voor Brugge in 1600. Dat zegt men althans; hoewel men aangaande dien barbier-overste niets weet. De waarheid is, dat het woord even als labbekak zijn oorsprong dankt aan labben, waarvan ook labberen.

4*