P. C. HOOFT.

Wanneer de studie der letterkunde en der letterkundige geschiedenis eenige waarde zal hebben, moet zij samengaan met de Geschiedenis der Beschaving (Kulturgeschichte) en deze aanvullen, tevens de Staatkundige geschiedenis toelichtende en verbeterende.

Over deze stelling, die niet al onze lezers onbetwistbaar zullen achten, kan later verder gesproken worden; voorloopig sta zij daar als karakteriseering van de richting, waarin wij ā€˛literatuur" behandeld wenschen te zien.

Wie dus meenen mocht, dat biographie hoofdzaak is en de vermelding van alle levensbijzonderheden en van alle werken onmisbaar, wie wanen mocht, als hij dat alles kent, ook den schrijver te hennen, vergist zich nog erger dan hij, die meent, dat bibliographie geen hoogst belangrijk deel van de studie der letterkunde uitmaakt, en dit vak wellicht voor den bibliothecaris alleen nuttig vindt. Van het boven aangeduide standpunt wenschen we de zes dichters te bespreken, wier portret in dezen jaargang zal werden opgenomen en over wie in verband met den tijd, waarin zij leefden, in de meest gebruikte leerboeken maar zeer weinig wordt gezegd, hoe uitvoerig ook soms allerlei misbare bijzonderheden in den breede worden verhaald.

Bij die bespreking wenschen wij bovendien in het oog te houden, wat in de meeste handboeken der letterkunde tot nadeel der gebruikers veelal uit het oog wordt verloren, nl. dat letterkunde eene wetenschap is, die evenals iedere andere, te bewijzen heeft, wat ze beweert.

Slechts onwetenden zien in de letterkunde iets minder wetenschappelijks dan bijv. in schei- en natuurkunde; eene meening, ontstaan door de volstrekt onwetenschappelijke, onmethodische wijze, waarop sommige handboeken uit dikkere werken worden saamgelezen, of wel door de erbarmelijke opsomming van jaartallen en titels, wat bij velen, die liet toch beter moesten weten voor letterkundige geschiedenis moet gelden.

* *

*

Een eenige figuur in onze letterkunde is P. C. Hooft, middelpunt eener literatuur-beweging, die de heilzaamste gevolgen had