van Aylya mogen ons misschien niet helpen het levensraadsel op lossen, zij doen ons veel begrijpen van wat wij om ons zien of in ons voelen ; hun vage droomerigheid staat wel in krasse tegenstelling met de brutale werkelijkheid, maar juist daarom doet zij ons wellicht weldadig aan.

Aylva is geen man van daad, maar van de gedachte, en zijn gedachte is wellicht even vruchtbaar als de daad van vele anderen. Dit kan ons vrede doen hebben met zijn eigenaardig karakter, de tijd besteed aan het teekenen van een Aylva en die aan het lezen van zijn sensatiën is niet verloren.

Geheel tegenover den held van Couperus staat de hoofdpersoon uit „Den Roman van Bernard Bandt" door Herman Robbers (Phocius).

Ook hij is een droomer; op het laatst hooren wij zelfs heel eventjes van hem , dat hij een dichter in dop is geweest. Minder gelukkig dan Iiugo Aylva, kon hij zich niet aan zijn droomen en dichten overgeven ; hij is koopman en brengt zijn dagen op zijn muf, onsmakelijk kantoor door en zijn avonden in koffiehuizen bij zijn zeer laag-bij-de-grondsche vrienden of wel in zijn zeer banale, gemeubelde kamer op het Amsterdamsche Rokin.

't Spreekt van zelf, dat hij in deze omgeving heel andere indrukken ontvangt dan Aylva, neergevlijd op de gouden stof van den kroonprins van Siam; wij hooren ook niet, dat hij iets anders schrijft dan ontboezemingen en zelfbeschuldigingen aan het adres van een Indischen vriend en allerlei koopmansschrifturen.

Toch zijn Bernard's stemmingen niet minder talrijk dan die van Couperus' jongen dichter. De heer Robbers spaart er ons geen enkele van. Aylva tobt, peinst, ondervraagt hemel en aarde, geschiedenis en litteratuur, zijn eigen inspiraties, zijn verhouding tot Liefde, Kunst, Maatschappij, alle onderwerpen , die het bepeinzen en bespreken ongetwijfeld waard zijn. Band doet het eenvoudiger en gewoner af.

Wij krijgen te hooren , hoe hij zich voelt bij het wasschen en plassen, aan- en uitkleeden, in Kras tegenover zijn plat du jour — bij den barbier onder het scheermes of de poeierkwast.

Over de 40 bladzijden beslaat de beschrijving van een bal, waarop hij zich nu eens opgewekt dan weer neergeslagen, nu eens trotscli dan weer verlegen met zijn eigen figuur voelt.

Wij zien hem zijn overhemd uit de kast halen, zijn kleeren stuk voor stuk aantrekken, zijn handschoenen opduwen, wij moeten landerig worden met hem, naar de flauwe of schuine moppen