DE WERKING DER BIJGEDACHTE IN DE TAAL. ')

Indien de geschiedenis eener taal kon worden nagevorscht alleen met logische redeneering en door de toepassing van op eene groote reeks van verschijnselen berustende wetten of regels , dan zou hare beoefening en beschrijving, ik zeg niet: eenvoudig wezen , maar toch lang niet zoo ingewikkeld , als in werkelijkheid het geval is, nu zich in de ontwikkeling van iedere taal een machtige factor doet gelden, dien men niet kan nacijferen, en die allerlei storingen in den levensloop der woorden teweegbrengt, niet ongelijk aan die welke men in den loop der hemellichamen opmerkt: ik bedoel de analogie of den invloed der uiterlijke overeenkomst.

Deze macht van het voorbeeld, van op het oog gelijksoortige verschijnselen, heeft in iedere taal minstens even sterk gewerkt en haar met nieuwe vormingen verrijkt als de taalwetten zelve: toch is het een element, dat eerst sedert eenige weinige tientallen jaren door de vertegenwoordigers eener jongere grammatische richting in de beschouwingen over taalvorming is opgenomen, en waaraan b.v. door Jacob Grimm nog in het geheel niet is gedacht.

Doch in de nieuwere boeken, die de geschiedenis eener taal beschrijven , wordt te recht aan de analogie de haar toekomende plaats ingeruimd; zoo b.v. in Behaghel's „Die Deutsche Sprache", en in mijne „Geschiedenis der Nederlandsche Taal." Evenwel, daar de tijd , gedurende welke men hare werking heeft waargenomen , nog betrekkelijk kort is , kan men nog geene uitgewerkte geschiedenis der analogie te boek stellen, maar alleen haar in hoofdtrekken schetsen. Wij moeten eerst nog meer bouwstoffen verzamelen, en daartoe moet deze bijdrage dienen. Ik wil in de volgende bladzijden een onderwerp behandelen, dat tot de analogie in het nauwste verband staat, en dat, zoover mij bekend is , nog nooit opzettelijk is behandeld , nl. de macht of de werking der bijgedachte in de taal. Moge al op het eerste oogenblik de eigenlijke beteekenis van den titel niet duidelijk zijn; ik hoop er in te slagen , door mijne uiteenzetting en de daaraan toegevoegde voorbeelden, het verschijnsel duidelijk te maken en de overtuiging te wekken , dat aan het hoofdstuk eene plaats toekomt in de geschiedenis onzer taal.

') Eene lezing, gehouden in Teyler's Genootschap te Haarlem, en in eene vergadering van den Bond voor Ned. Onderwijzers te Leiden.

Noord en Zuid, 21e Jaargang. 27