zegt degelijk yan inhoud is; meent niet, dat ge de gunst des volks zult verwerven door hen als kinderen toe te spreken, door alles wat er verkeerds gedaan werd, te vergoelijken ; ge zult bemerken, dat men van uwe zoetsappigheid niet gediend is. De verstandige lieden, dio naar u komen luisteren, hebben er recht op, dat gij hun iets nieuws en degelijks te overdenken geeft. Alle andere middelen om het volk aan u te binden zullen blijken vergeefs gebruikt te zijn.

IV. Duizendjarig rijk. Op grond van hetgeen we lezen in de Openbaring van Johannes XX vs 1—7 kunnen we een toekomstig duizendjarig rijk van Christus op aarde verwachten ; een rijk , waarin de meest ideale verhoudingen zullen voorkomen en waarin de mensch de zedelijke volkomenheid zal bereikt hebben. (Dit duizendjarig rijk heet ook wel Millennium ; zij die op de komst van dit rijk vertrouwden en nog vertrouwen heeten Chiliasten). Waar hier gesproken wordt van het duizendjarig rijk der Oeconomie, bedoelt men een tijdvak, waarin de meest gewenschte maatschappelijke verhoudingen zullen voorkomen.

Eene zinspreuk, is eene spreuk, die eene bijzondere nadrukkelijke beteekenis heeft. Eene vereeniging voert allicht eene zinspreuk in haar vaandel. In „Humoristen" (C. O.) zinspeelt Beets op de zinspreuk : „Laat staan uw glas" van een matigheidgenootschap. De zinspreuk van de rederijkerskamer De Eglantier luidde : „In liefde bloeiende".

Ironie is een rhetorische figuur, waarbij men juist het tegenovergestelde zegt van hetgeen men bedoelt. Ze dient hoofdzakelijk tot bespotting en vernedering. Iets, dat we afkeuren, stellen we als iets heerlijks en schoons voor, maar zoo dat de onwaarheid der voorstelling duidelijk in het oog springt. Gaat de ironie over in bijtende spot, dan spreekt men van sarcasme.

Dat de maatschappelijke verhoudingen nog lang niet zijn, zooals ze wezen moesten en dat de tijd van verwezenlijking der schoone theoriën nog in een zeer verschiet ligt, blijkt wel hieruit, dat menschen, wier streven er op gericht is anderen wel te doen, onbewust van de bittere ironie, die er in hun devies schuilt, een vereeniging oprichtten, waarvan in de zinspreuk de woorden eerlijk, vlijtig en arm nauw vereenigd zijn Is het niet bedroevend, dat zij erkennen moeten, dat iemand, die eerlijk en vlijtig is, nog door de openbare liefdadigheid gesteund moet worden, om niet in den strijd om 't bestaan onder te gaan?

31*