3. Tenzij is ontstaan uit (h) en si dat = het en zij dat (= indien het niet zij). Uit het en zij is door weglating aan het begin (aphaeresis) tenzij gevormd. Uit de beteekenis Indien het niet zij volgt, dat dit voegwoord aan het hoofd staat van een' voorwaardelijken bijzin. De voorwaarde in den bijzin genoemd dient niet vervuld te worden zal de gedachte, in den hoofdzin uitgedrukt, werkelijkheid worden b.v. Ik ga uit, tenzij het regene. Regent het, dan ga ik niet uit; regent het niet, dan ga ik wel uit•

Tenware = (li) en ware dat = het en ware dat (= in het niet ware dat*.

Bij het gebruik van tenzij is de voorwaarde mogelijk, bij tenware minstens onwaarschijnlijk; daarom gebruikt men na het eerste voegwoord in den bijzin de aanvoegende wijs en na het tweede de voorwaardelijke wijs.

Indien staat voor indien dat., hetwelk vroeger in dien dat geschreven werd en beteekende in het geval dat. Dien is hier de datief van 't zelfstandig gebruikte aanwijzende voomaamw. dat. In het geval dat hij komt, zal ik vertrekken. In dien dat hij komt, enz. Indien hij komt, zal ik vertrekken.

Ofschoon is ontstaan uit de samenvoeging van het voorwaardelijk voegwoord of, dat aan 't hoofd van toegevende bijzinnen de beteekenis heeft van al, hoezeer, hoewel en het tot versterking gebezigde bijwoord schoon. Of in bovengenoemde beteekenis vinden we in dezen zin : Of hij zijn best doet, hij komt niet vooruit. Men geeft toe, dat hij al zijne krachten inspant, maar erkent niettemin, dat hij toch geen vorderingen maakt. Indien al het eerste waar is, toch blijft het tweede ook waar.

Het bijwoord schoon, dat tot versterking dient, staat in beteekenis gelijk met al, reeds. Bij de samenvoeging van de beide deelen, die bij Cats, Hooft, Bredero e.a. gescheiden voorkomen, verplaatste zich de klemtoon op de tweede lettergreep.

Aangezien, het verleden deelwoord van aanzien in de beteekenis van in aanmerking nemen (thans hoofdzakelijk alleen voorkomende in bijbeltaal; Aensiet de vogelen des hemels, dat sij niet en zaeijen enz.), geeft als voegwoord te kennen, dat de bijzin den grond inhoudt, van hetgeen in den hoofdzin beweerd wordt. De waarheid van hetgeen in den hoofdzin uitgedrukt is, blijkt duidelijk, indien men den inhoud van den bijzin aanziet, in het oog houdt.

4. Besluiten, door middel van het voorvoegsel be afgeleid van