Eerste Gedeelte.

a. Wat bij onstuimige, gevaarlijke zee de stuurman is op 't schip, wat de herder is op de heide en bij de schaapskooi, als de wolf op roof belust loerend rondsluipt, dat zijn de overheidspersonen voor land en stad, welke in het belang der onderdanen aan hunne zorgen toevertrouwd zijn. Die onvermoeid wakende zorg is de beste grondslag voor het welzijn van den staat en zij maakt, dat men van vadren, herdren, voogden, goden spreekt, welke titels duidelijk aangeven welk doel zij beoogen, die den last van besturen op zich namen, een last, waartegen de eer van gekozen te zijn dikwijls niet opweegt.

Heeft Plato niet reeds gezegd, dat niet één mensch bestemd is voor zich zeiven alleen te leven, maar dat ieder te waken heeft voor de belangen van vriend en vaderland! Daarop steunt de gelieele samenleving, dat is de band, die alles bindt tot een ordelijk geheel. Zonder dien band moet overal wel de grootste wanorde geboren worden als noodzakelijk gevolg van het grofste egoïsme onder de ruwste vormen.

b. Zie de noot op bl. 490.

Tweede Gedeelte.

De vergelijkende bijzinnen bevatten eene vergelijking, die dient ter bepaling van den inhoud van den hoofdzin of van een deel er van. Bevat de bijzin eene vergelijking, doordien hij een geval vermeldt, dat gelijk of schijnbaar gelijk staat met hetgeen in den hoofdzin vermeld is, dan behoort de bijzin bij den hoofdzin b.v. Hij heeft toen gehandeld, zooals hem opgedragen was■ Dient de bijzin als bepaling van hoedanigheid of graad, dan behoort hij bij eenig zindeel van den hoofdzin b.v. Zooals de ouden zongen, piepen de jongen. Hij is zoo vlijtig, als men maar verlangen kan.

Als uitkomst der vergelijking geeft men aan, dat er gelijkheid, schijnbare gelijkheid of ongelijkheid bestaat tusschen de gedachten, b.v. Gelijk zijn vader gewoon was te handelen, trad ook hij op. Het was in de kamer zoo stil, alsof er niemand aanwezig was. Het is hier zoo donker als de nacht. Hij heeft anders gesproken dan hij van plan was, Hij hield zich, alsof hij me niet begreep.

Bestaat er gelijkheid, dan bedient men zich van de voegwoorden als, zooals, gelijk, zoo, evenals en evenmin als. Is er slechts schijnbare overeenkomst, dan gebruikt men: alsof als, of en bij ongelijkheid bezigt men : dan.

32*