Maar zouden we in „beide uw zoons", „beide die zaken" niet eenvoudig met 't Ned. "Wdb. een andere manier van zeggen moeten zien voor „uw béide zoons", „die béide zaken" ? Mij dunkt ja. De behoefte om beide goed te laten uitkomen zal die woordschikking hebben bevorderd.

Dat de beteekenis „zoowel de een als de ander" niet tot deze vier gevallen beperkt is, hebben we boven al gezien ; ook 't bijvoeglijke beide, en beide als bijstelling achter een vnw. kunnen 'tzelfde beteekenen 1). Beide in deze beteekenis is dus niet altijd een onbuigbare vorm, uit een oorspronkelijk onzijdig meervoud ontstaan. Laten we uit de geschiedenis van onze taal trachten na te gaan, wat er is van dat onverbuigbare beide, zelfstandig gebruikt, of door een bepalend woord van zijn substantief gescheiden.

In 't Oudsaksisch (dat we bij gebrek aan iets anders maar voor Oudnederlandsch zullen nemen) werd 't woord als een adjectief verbogen, in geslacht en nv. overeenkomende met 't znw. of vnw. waar 't bij hoorde 2). Een enkele maal, als 't twee met en verbonden subst. moest samenvatten (bv. „beide de wind en de zee"), werd naast 't grammatisch vereischte geslacht wel eens de nom.-acc. onzijdig gebruikt, die zoodoende een vaste formule, een onverbuigbaar woord werd 3).

In 't Middelnederlandsch en 't Nieuwnederlandsch is het dikwijls onmogelijk te beslissen of we met een verbogen of een onverbogen vorm te doen hebben. Immers de 1ste en de 4de naamval, die juist 't meest gebruikt worden, luiden regelmatig volgens de sterke buiging der adjectieven beide en zoo moet ook de onverbogen vorm luiden. Naast dat regelmatige beide kwam 't Mnl. na een persoonlijk vnw. nu en dan een vorm beiden voor, bv.

Doe si (nl. Adam en Eva) der vrucht hadden ghesmaect,

Kenden si hem (d. i. zich) beiden naect.

(Le/censp. I, 23, vs. 1 en 2.)

!) Dat beide = »zoowel de een als de ander" kan zijn wordt in 't Ned. Wdb., vreemd genoeg, slechts bij één van de vele gevallen vermeld (beide 10)).

2) Toevallig is 't op alle plaatsen waar het in 't ons bewaarde Os. wordt aangetroffen (een 25-tal) = «zoowel de een als de ander''.

8) Wie voorbeelden wenscht kan er enkele vinden bij Van Heiten, T'ondel's Taal § 141. — Het is dus onjuist dat 't Ned. Wdb. (i. v. beide 10)) alleen den o n z ij d i g e n vorm voor 't Oudgermaansch vermeldt in verbindingen als »beide vader en moeder".

4*