Aanwezig heeft de ruimste beteekenis; het wordt, zoowel praedicatief als attributief, van personen, stoffelijke dingen en tijdstippen of tijdsomstandigheden gebezigd. Daarop volgt in algemeenheid tegenwoordig, dat attributief en praedicatief van personen en tijden, maar liefst niet van stoffelijke dingen, gezegd wordt; terwijl aanwezend alleen attributief en van personen, voorhanden alleen praedicatief en van stoffelijke dingen wordt gebezigd.

Aamvezig kan op een vrij groote ruimte betrekking hebben, en brengt geen bijdenkbeeld mede. Tegenwoordig en voorhanden zien altijd op een kleinen kring. Tegenwoordig, op personen toegepast, onderstelt, dat men aan een handeling, die ter plaatse voorvalt, deelneemt of deelnemen kan. De leden van een zedelijk lichaam, die een openbare vergadering bijwonen, zijn aanwezig en tegenwoordig ; van de toehoorders, die geen deel aan de beraadslagingen mogen nemen, zegt men liefst, dat zij aanwezig, niet dat zij tegenwoordig zijn. De spuitgasten zijn bij een brand tegenwoordig, de bezetting, in de kazerne geconsigneerd, is in de stad aanwezig, maar niet bij den brand tegenwoordig. Gerechtelijke handelingen geschieden in tegenwoordigheid van bepaalde getuigen, terwijl er ook een aantal nieuwsgierigen aanwezig kan zijn.

Voorhanden, dat alleen van stoffelijke dingen gezegd wordt, geeft uitdrukkelijk te kennen, dat zij ten gebruike gereed zijn, als 't ware voor de hand, voor het opnemen liggen. In een winkel kan een waar niet voorhanden zijn, ofschoon er in het magazijn nog voorraad genoeg aanwezig is

Aanwezend, dat weinig in gebruik is, stelt een persoon als handelend voor en nadert dus tot tegenwoordig. Aanwezig ziet eigenlijk op den toestand, waarin de persoon verkeert en kan dus ook een geheel lijdelijk bijwonen uitdrukken.

A. M. Molenaak.