Hemel op de aarde is geworpen. Zoo kan men dan ook zeggen, dat de mensch met een lichaam bekleed is." (bl. 58.)

Als men nadenkt, komt men tot de conclusie, dat de abstractie ons regeert. Van regeeren gesproken, de regeering-zelf, wat is ze anders dan een abstractie ?

„De voornaamste resultaten van de menschelijke bedrijvigheid en van datgene wat zij heeft voortgebracht, zijn luchtvormig, geheimzinnig, en worden slechts in de overlevering bewaard. Van dien aard zijn zijne regeeringsvormen met het gezag, dat hun tot basis verstrekt; zijn zeden of modes, zoowel die der wollen kleêren als die der zielsgewaden; veel meer nog zijne Handwerken, zijn bekwaamheid die hij verworven heeft in het bewerken der ÜSatuur. Al die zaken, hoe onontbeerlijk en onschatbaar zij ook zijn, kunnen niet achter slot en grendel weggeborgen worden, maar moeten, gelijk geesten, met ontastbare geleimiddelen overgaan van vader op zoon. Als gij ze verlangt te zien, zijn ze nergens te vinden. Zichtbare landbouwers en smeden zijn er geweest van Caïn en Tubelcaïn af, maar waar ligt de landbouwkundige, de metallurgische ervarenheid opgezameld ? Zij wordt overgeplant door de dampkringslucht, door de zonnestralen (door Hooren en Zien); zij is een luchtvormig, ontastbaar iets, van geestelijke natuur. Even nutteloos zou men vragen : waar zijn de Wetten, waar is de liegeerincj ? Vruchteloos gaat gij naar Schönbrunn, naar Downingstreet, naar het Palais Bourbon ; daar vindt gij niets dan steenen gebouwen en eenige bundels papier, met band vastgeknoopt. Waar is dan de zoo geestvol-uitgedachte, almachtige Begeering te vinden ? Overal en toch nergens. Alleen in hare werken is zij te zien. Ook zij is een luchtvormig, onzichtbaar, ja geheimzinnig en wonderbaar iets. Zoo geestelijk is heel ons dagelijksch leven. Alles wat wij doen, komt voort uit Mysterie, geest, onzichtbare kracht, en slechts als een klein Luchtbeeld of een uit lucht gebouwd Armida-paleis ontstaat het werkelijke uit de groote mystische Diepte . (bl. 114).

Heel mooi geeft hij den indruk dien de wereld, in dit stadium van overdenken, op hem maakt weer door den mensch voor te stellen, zittend in een grot, met den rug naar het licht. De dingen, mensch en, dieren, die de grot voorbijgaan — en niet te ver af zijn, kunnen we er bijvoegen — werpen hun schaduwen in de grot. Die schaduwen nu ziet de mensch en houdt ze voor werkelijkheden.

Ge ziet het, in raadselen wandelt hij rond. En wanhopend aan