men bij do godsdienstige liederen, vluchtige gedachten, den tijd van voor dertig jaar gevoeld en deze minder voor onzen tijd geacht, onverouderd hooren wij coupletten als:

Daar is een smart, die 't leven laat,

Maar rooft het leven van het leven.

of wel

Natuur wat zijt gij naamloos wreed,

waar de door smart getroffene lijdt onder den indruk der lachende natuur swier lach en luister" den lijder »door 't harte snijdt"

Als 't drinklied hem, die aan de baar Zich kromt en krimpt van smarte.

En waar levendige lach en hartelijk opjuichend leven meetellen in het lied, in het lied dat men zingen kan, zou moeten zingen, daar vinden we ook hier aan den eisch voldaan. Of is ».Ian Willemsen" minder volkslied, dan de thans als zoodanig meest geprezene ?

Jan Willemsen wou 'reis uit vrijen gaan,

Ha, ha!

Hij trok er zijn nieuwen pijjekker aan,

' Ha, ha !

Jan Willemsen, 't zal je berouwen!

De lustige vrijstertjes houfn Van harkige vrijers nog ouwe. enz.

In de «Gemengde en vertaalde liederen" hooren we nu en dan een echo, zien we een schets, maar oorspronkelijk blijven klank en toon, beeld en inkleeding.

Bij »'t Liedje van den Veerman« komt ons : »Jan Carelsen zit aan het Lekker veer« onwillekeurig te binnen, bij vertalingen is 't oorspronkelijke vaak inderdaad omgegoten en zelfs Heine en Uhland hebben zoo weinig verloren als eene vertaling met mogelijkheid maar kan doen verloren gaan. Men vergelijke:

Een pijnboom staat in 't noorden Ein Fiehtenbaum steht einsam

Op 't kaal gebergte alleen. Im Norden auf kahler Höh'.

Hij sluimert; sneeuw en ijzel Ihn schlafeit; mit weisser Decke

Pakt dwarlend om hem heen. Umhüllen ihn Eis und Schnee.

En van een palmboom droomt hij, Er traumt von einer Palme,

Die, ver in 't Morgenland, Die fern im Morgenland

Alleen staat en verlaten Einsam und schweigend trauert Aan 't brandend, rotsig strand. Auf brennender Felsenwand.

Wie van de natuurlijkheid en de waarheid van des dichters woord wil overtuigd zijn, dien verwijzen we naar het bovengenoemde »Jn 't woudï, waarvan het slotcouplet in den echten volkstoon luidt:

In 't woud, in het woud, in het zonnige woud,

Of 's zomers of 's winters mijn oog 't nu aanschouwt,

Steeds geui t het en groent het en straalt me er de zon,

Als toen ik op Meidag' uw hartjen er won.