haar toestand niet volkomen juist aan. In regel 4 hinderde de tautologie: als weleer = nog. Wel mag de nieuwe lezing daarom een verbetering heeten :

Durft een arme zwerveling U, als eertijds, Moeder noemen?

Let ook op de werking der beide komma's in reg. 4, die als het snikken der arme vrouw weergeven !

4. Id. c. 7 reg. 3 vroeger :

Waar me een Vorst ter doopvont hief;

later nauwkeuriger :

Waar me een Vorst der vonte onJhief.

4. Adolf en Emma c. 3 van achteren af, vroeger :

Nu drukt een welfsel, wit van schimmel,

't Verengde pad.

Later kwam Staring tot de erkenning dat niet de witheid Adolf het duidelijkst in 't oog viel bij den „valen gloor van 't dwaalvuur", noch dat die kleur de naarheid van den weg vermeerderde. Daarom:

Nu drukt een welfsel, ruig van schimmel 't Verengde pad.

5. Folpert van Arkel. In 1820 noemde Staring dit en het vorige gedicht „Romansen". Wie echter, als Staring na '20, een uitvoerige Leer der Dichtvormen !) aandachtig leest, verandert met hem Romancen in „Balladen". (Zie ook de 5e bladz. van den Eersten Brief aan eenen Vriend, bl. 290).

Het onderscheid tusschen beide vormen is echter voor een candidaat-hoofdonderwijzer van te weinig belang om er hier langer bij stil te staan.

Een ingrijpende verandering in het verhaal-zelf van den Folpert gaan we hier stilzwijgend voorbij, waar Starings ivoordenJceus aan de orde is.

0. Folpert van Arkel c. 2, in 1820:

In Haestrechts wal zat Folpert aan,

Met menig spiesgezel;

Maar 't goud, dat op den schenkdisch praalt,

Is roof, met wreevle hand gehaald Uit klooster en kapel.

i) Bijv. Kleinpaul Poetik III, § 102.