«Een trouwe dienstman kwam hem voor !

Wij veinzen blinde vlugt;

En 'k volg het schuilend burggezin 't Verholen kluis des torens in,

Bij 't naadrend hoefgerucht."

De eerste regel (met het leelijke kwam hem voor) is in overeenstemming met c. 10 veranderd (vgl. wat hierboven gezegd is van een ingrijpende verandering in het verhaal) en . . . veel verbeterd! Het lag niet in het karakter van den ouden rooverhoofdman, van zich zelf pas in de tweede plaats te spreken : daarom niet: wij, maar

Ik veinsde schrik en vlugt.

En zie, dat is waar ook: blinde vlugt = overhaaste, verwarde, zinnelooze „sauve-qui-peut", als na een verloren veldslag, waarbij men den Dood wellicht in de uitgestoken knekelarmen ijlt, — Hinde vlugt bedoelde Folp'ert niet. Staring verbetert en verfijnt: Ik veinsde schrik en (dientengevolge) vlugt.

In 't voorbijgaan wordt het woord Muis terecht vrouwelijk genomen, het voor den ridder Adolf onwaarschijnlijke verholen veranderd in donker, en bij in den laatsten regel zeer juist vervangen door op. Ygl. bij het schrijven van den brief dacht ik voortdurend aan zijn wanhopigen toestand, met: op het hooren dezer tijding ontstelde zij hevig. Staring bedoelt: zoodra weerklonk de hoefslag niet, of Folpert schoot een zijner torens in !

10. Id. Couplet 12 luidde vroeger ;

Lang zwierf zijn voetstap boven ons.

Nu dreunt zij dof voorbij !

Later mooier:

Lang dreunt zijn zoeken boven ons;

Nu klonk het ons voorbij.

Alleen, de verleden tijd „klonk" maakt hier. tusschen twee ler/enw. tijden dreunt en sluipen, een zonderlingen indruk. "Wellicht koos Staring dezen vorm ter wille van de klanknabootsing; ofschoon klinkt het voor Folpert zeer duidelijk hoorbare kletteren van het staal zou hebben weergegeven.

De volgende regels luidden eerst:

t>Mijn schair sluipt achter hem aan 't licht,

En 't zwaard houdt iedren uitgang digt; —

Doch vruchtloos toefden wij !"