later haastig weer onder de kin of aan den mond te brengen, met eenen zenuwachtigen c|rift om op tijd in te vallen, ieder achter het grijswitte vak van zijnen lessenaar, vierkantend onder zijn oog, dat de noten van het muziekpapier optuurt.

En in hun midden, boven hen uit, duikt de orchestmeester op : zijne glimtnend-kale kruin, omlijst door eenen zwarten kring krullende haren, naar het publiek gekeerd, de lucht boven de ronding van het souffleurshok met schuine en rechte slagen van den maatstok kris-en-kras doorsnijdende. De roode lichtschijn van de naar den zaalkant overdekte voetlichten flikkert tegen het klatergoud van de dikke-geel-verf-franjes der in bollige rondplooien-vallendepurper-en grijsgeverfde draperiën, in breede plooigolvingen opkleurende tusschen de aan-weerszij den-van-het-schermvlak dik-opgaande vergulde kolommen der holgapende met rood fluweelen gordijnen behangen loges d'avant-scènes. En uit de voetlichten stijgt een roodgele lichtglans langs het scherm op, boven aan de zoldering teruggekaatst in de zaal en daar samenvloeiend met den blauwwitten lichtschijn van de in-veelheid-van-kristallen schitterende electrische-lichtkroon, die, in het midden van de zaal, onder de zwevende engelen- en muren-figuren van het plafond, boven het

parterre hangend, een blauwig-deinend-licht uitstraalt.

* #

#

Zwartgrijs is zijn bewustzijn en bont vallen daarop de geluiden, die door het geopende venster met intense kracht in de kamer dringen en zich mengen met het kleinschokkend suizen van het kokende water in den ketel, die nog in eenen hoek van het vertrek staat. Dit suizen vloeit in blauw-grijs-zilveren-springgolfjes in zijn enkel-en-boven-alle-geluiden-de-stilte-hooren weg. De tramwagen meert het huis voorbij met bruin-grijs-gehor langs de rails en, midden in, kleptikt de hoefslag van het paard, witgeel. Uit de verte hoort hij eenige malen de trambel rood-oranje plekken in de lucht neergooien.

Menschenstemmen gaan op straat voorbij : zacht violet aankomend, wassend tot donkerpaars onder het venster, zacht-violet afnemend tot zij grijs versterven. Met groen-grijze snerphorten van metaal-op-steen hoort hij op de straat iemand met een ijzeren schop iets opscheppen en tusschen al die klein brokkige hoor-emoties vlekkerig in het grijs-zwart van zijn verstijfd denken, wringt en dringt en kringt en slingert zich innig-vroolijk, wit-fijn, roodgeel wit, een walsmelodie op een piano getingeld, soms plotseling ver-