Deugd noemen dan niets anders is dan een hartstocht: eene opborreling van het bloed, en wel zoo dat anderen er voordeel uit trekken ?"

Op al die vragen „ontving hij alleen een echo tot antwoord".

Doch ondanks alles — en dat was juist zijn kracht en zijn grootheid — bleef hij de Waarheid liefhebben, bleef hij haar voortdurend getrouw. „Waarheid", riep hij uit, „al zou de Hemel mij ook verpletteren omdat ik haar volg; geene valschheid, al ware ook een Hemelsch luilekkerland de prijs voor mijn afval."

Die waarheidsliefde, die hartstocht voor de Waarheid, — hoe ze zich ook aan hem mocht openbaren — is in den grond der zaak zuivere godsdienstzin en vertrouwen in het bestaan, van een Yader. Ze deed hem moed scheppen, deed hem post vatten tegenover den twijfel. Of in zijn oud-testamentische taal gezegd : en als de Duivel uw meester is, wat dan nog ? Zijt ge geen man die durft, die op eigen beenen kan staan ?

„Zoo had het JEeuwige Neen oppermachtig alle hoeken van mijn bestaan, van mijn Ik doordrongen, maar nu stond mijn gansche Ik op in zijn aangeboren, door God geschapen majesteit, en sprak met nadruk zijn protest uit. Deze mijne Verontwaardiging en vuurschietende uittarting kan ik uit een psychologisch oogpunt met recht een zoodanig Protest en de belangrijkste daad van mijn leven noemen. Het Eeuwige Neen had gezegd: „Zie, gij zijt vaderloos, uitgeworpen, en het Heelal behoort mij (den Duivel)", op welk gezegde mijn gansche Ik nu antwoordde: „Ik ben niet de uwe, ik ben vrij, en haat u ten eeuwigen dage 1"

Door dien moed komt er rust in zijn ziel.

Wel is hem alles nog duister. Maar weldra begint het — bij 't kalmer overwegen van alles — in 't Oosten te dagen. Bij ingeving na ingeving — „als bij electrische ontladingen" — komt het besef van de waarheid. Hij begint steeds meer dóór het omhulsel van het eenig werkelijke, dóór de dikke kleeren (van wol, van woorden, van gedachten) om het reëele, heen te zien. „De eerste als inleiding dienende zedelijke daad, die van zelfvernietiging, was gelukkig volbracht; en de oogen van mijn geest werden nu geopend en mijne handen van haar boeien bevrijd."

Van dit keerpunt dagteekent zijn verlossing uit de „verzoeking in de woestijn".

„Hoe gist en werkt gij in uw gist vat en groot laboratorium, de

22'