Atmospheer, de Wereld, o Natuur! Doch wat is de natuur? Ha, waarom noem ik u niet God ? Zijt gij niet liet „Levende Kleed" van God? O, mijn hemel! is II ij het dan inderdaad, die altijd door u spreekt, die in u leeft en liefheeft, die in mij leeft en bemint ? — Vuurschaduwen, zeg liever vuurstralen van die waarheid en dat „Begin van alle "Waarheid" vielen op geheimzinnige wijze over mijne ziel. Zoeter dan de dag voor de schipbreukelingen op NovaZembla, zoeter dan de moederstem voor het kind, dat weent en vreest voor het weet niet wat, als een zachte stroom van hemelsche muziek daalde dat Evangelie in mijn wanhopend hart. Het Heelal is niet dood en door duivelen bewoond, niet een knekelhuis vol spoken, maar is goddelijk en behoort aan mijn Yader !"

Met sprongen gaat hij dan verder naar een, zoo 't mij schijnt, gelouterd christendom, zonder dogma en boven geloofsverdeeldheid. Of eigenlijk is er geen sprake van (voor anderen geformuleerde) dogma's of geloofsverdeeldheid. "VVant eeneaam blijft hij wonen in zijn paradijs of Weissnichtwo'schen wachttoren, en de weg voor iederen reiziger naar dat Hoogland is ongebaand en verschillend.

't Blijft de vraag maar, of dat paradijs trekkracht genoeg heeft voor den pelgrim om dien harden weg te loopen.

VI.

Prof. Tiele begint de levensbeschrijving van De Génestet met de stelling dat onze dichter „zonder twijfel het best uit zijne verzen wordt gekend"; later (bl. 13) herhaald in dezen vorm : „Zijn verzen zijn een deel van hemzelf. Hij sprak er in uit wat hij werkelijk gevoelde, niets meer, niets minder".

Ik meen, dat deze stelling slechts betrekkelijk waar is. 1)

i) Trouwens Huet reeds (III 56) heeft wie lezen wil gewaarschuwd tegen de «onvolledigheid" van Tiele's opstel: een beste gids »bij 't volgen van De Génestet's uitwendige lotsbestemming — een uitmuntende legger, een archief vol nuttige en naauwkeurige informatiën", maar onvoldoende »voor zoo ver de inwendige ontwikkeling van den dichter betreft".

Wie meer over den dichter wil lezen kan terecht bij Dr. Jan ten Brink Gesch. der Noord-Nederl. Letteren in de 19e eeuw III 70-128, die o. m. zeer interessante bijzonderheden omtrent De Génestets jeugd (verblijl te Barneveld) en een volledige bibliographie geeft. In de Gids van 1861 (,11 225-242) heeft zijn vriend Joh. C. Zimmerman, die hem vroeger in de Gids van Sept 1852 nog al hard was gevallen, t>Onze(n) jonggestorven Vriend" in weemoed herdacht. In de Levensberichten van de Maatschappij v. Ned. Letterk. (1862 bi. 147-156) heeft Prof. A. Pierson hetzelfde gedaan.