dichter — gy kunt er temet het uwe voor in de plaats stellen — noch aan de omstandigheden, noch aan den datum, noch ook hieraan, dat wat zy u bezingt of schildert wezentlyk gebeurd is, neen, maar zy heeft hare waarde in zich-zelve, omdat zy — in meerdere of mindere mate — het hart en het leven raakt."

Ik geef dit lang citaat als proeve van De Génestets zeer lezenswaarde voorberichten en omdat men vrede kan hebben met de hier zoo duidelijk gestelde eischen voor intieme poezie. Doch blijkt er tevens niet afdoende uit, dat De Genestet zich in zijne ons bekende gedichten niet geheel gegeven heeft ? En doet het u niet, als mij, verlangen naar de uitgave van zijne intieme correspondentie ?

Indien het niet te vermetel ware voor iemand die nooit het geluk heeft kunnen hebben, De Génestet persoonlijk te ontmoeten, die dus hoofdzakelijk op de gedichten moet afgaan, — zou ik willen onderscheiden tusschen een legendarischen De Génestet en een De Génestet zooals slechts weinigen hem schijnen gekend te hebben, zooals niemand bij mijn weten hem heeft beschreven.

De legendarische De Génestet is een lief, hartelijk, geestig en vroolijk, gemoedelijk mensch *), type van een voorbeeldigen modernen dominé, goed mensch, gelukkig huisvader, hartelijk vriend, de gevoelige dichter van 't Haantje van den toren, de „gezellige" dichter van 't Jong Hollandsch binnenhuisje en andere „onderonsjes" 2), de gezond-verstandige dichter der Leekedichtjes. In Delft leeft zijn roem als hoogbegaafd, innig welsprekend en toch humoristisch [„een lach met een traan"] kanselredenaar — vooral onder de dames die hem gehoord hebben — nog voort. Een man voor zachte naturen om mee te dwepen!

Natuurlijk heeft de ware De Génestet al dat lieve, zachte, gelukkige in zich gehad ; en allerminst wil ik beweren dat hij, die zoo'n hartgrondigen afkeer had van „een rolletje spelen", met opzet of ook maar met bewustzijn dien kant van zijn karakter als

1) »De Génestet is de fijne dichter van ons Hollandsch binnenhuisjen en ons Hollandsch landschaps-aquarel. Zijn vers is jolig en gemoedelijk, guitig en kruiig, zonnig en warm." Enz. Schaepman, De Wachter JII 60.

2) Door den dichter zelf gekarakteriseerd als poëzie »zich bewegende binnen een zekeren kring van gedachten en gevoelens... niet zeer ruim, niet zeer hoog en vry alledaagscli; familie-poëzy, voor ieder begrijpelyk, gemoedelyk, niet te diep, niet te stout, vooral ookniet raar of onstichtelyk." (Voorber. L. d. E.)