Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht.

Op oud ijs vriest het licht.

De hand in eigen boezem steken.

b. Breng een van de volgende stellen woorden in goede zinnen en tracht het verschil in de heteekenis der synoniemen duidelijk te maken:

Volgeling, aanhanger, voorstander, medestander.

Opmerking, bemerking, aanmerking.

Bepraten, overtuigen, overreden.

IJdel, verwaand, trotsch.

I. Troost.

Hoe smartelijk worden we getroffen, wanneer de dood een onzer geliefde bloedverwanten of vrienden uit ons midden wegrukt. Hoe gaarne hadden wij hem of haar bij ons gehouden, om te zamen den levensweg verder af te leggen, elkander steunende met raad en daad. En toch, eene troost, een heilige, troostende gedachte zal ons kracht kunnen schenken, waar we treurend nederzitten : de gedachte, dat zij die van ons weggenomen werden, ook dan eerst pas ons geheel toebehooren.

't Is een dwaling, wanneer we meenen, dat verwanten en vrienden, met wie we dagelijks verkeeren, die met ons den grooten strijd des levens strijden, die lief en leed met ons deelen, ons geheel toebehooren, neen, dat is slechts het geval met hen, die we met treurend gemoed naar hunne laatste rustplaats brachten, en wier werken en leven ons in eeuwige herinnering zal blijven. Die overledenen, wij hebben hen gekend in hunne volle kracht, blakende van gezondheid, tot opeens de wreede dood hen uit ons midden wegrukte. Hoe leeft in ons de herinnering op aan hunne opwekkende woorden, aan de vriendelijke uitdrukking hunner oogen, waarmee zij ons zoo onbevangen konden aankijken ; maar tevens brengt die herinnering ons het laatste oogenblik voor den geest, toen stervende hun oog ons nog van vriendschap en dank sprak.

Hoe nauw ook verbonden, toch leefden zij destijds niet voor ons alleen. Ook anderen wijdden zij hunne zorgen; wat waren zij soms niet voor langen tijd ver van ons gescheiden. Laten wij ons over hun heengaan troosten met de gedachte, dat wij thans eerst hen geheel alleen bezitten ! Wij zien hen weder voor ons, zooals wij hen gekend hebben in hunne beste tijden, hunne deugden spreken luide tot ons; op kleinere en grootere tekortkomingen letten wij niet meer, ze vallen in 't niet op, bij al het goede en edele,