Deze werkwoorden komen overeen met de verholen denominatieven als: brijzelen, hobbelen, plunderen, bulderen, welke gevormd zijn van thans verouderde grondwoorden nl. brijzei — kruimel, hobbel — knobbel, verhevenheid, bulder — geraas en plunder = huisraad.

De overige frequentatieven zijn gevormd van den stam van een verwant werkwoord b.v. kibbelen van kijven, (zie boven.) Deze noemt men wel echte frequentatieven, in tegenstelling met de schijnbare, welke eigenlijk denominatieven zijn, zooals pas is aangetoond.

Niet alle werkwoorden op elen of eren zijn tegenwoordig duidelijk frequentatieven; de beteekenis voortduren, herhalen is bij sommige zoo verzwakt, dat men die haast heelemaal niet meer voelt, zooals b.v. bij wandelen, aarzelen en luisteren.

Enkele frequentatieven zijn tegelijk intensieven b.v. stribbelen, bibberen, jakkeren. Jakkeren beteekent voortdurend jagen b v. de voerman jakkert zijn paard af en is dus een frequentief; tegelijk echter geeft het woord een versterking aan van jagen, het zegt, dat de werking met nog meer kracht geschiedt, en daarom moet het bij de intensieven gerekend worden. De overgang is trouwens heel natuurlijk, daar het aanhoudend verrichten van een werking gemakkelijk eene verscherping in de uitvoering er van tengevolge kan hebben.

Amsterdam. E. Rijpma.

HET ONDERWERP BIJ DE CAUSATIEVEN.

Tot grondig verstand van den aard der causatieven is het zeer gewenscht, bijzonder stil te staan bij de grondbeteekenis van dat woord, hoe weinig we anders geneigd zijn, de vertaling der spraakkunst-termen aantebevelen.

Bij de werkwoorden wijst gewoonlijk het onderwerp den persoon aan, die de werking verricht, bijv. het kind schrijft, waarbij het kind de persoon is die de handeling van schrijven verricht, en dus ook in den zin de boom valt, de boom de persoon, die de werking van vallen verricht. Men bedenke daarbij, dat in de spraakkunst persoon heet, wie wat doet en zaak datgene wat iets ondergaat; zoo is in : de knaap slaat den hond, de knaap persoon en de hond zaak, maar in de uitdrukking de hond bijt den knaap is hond de persoon en knaap de zaak; zelfs in de uitdrukking: de nedervallende steen doodde den man is steen persoon en man zaak.

In de uitdrukking: de houthakker velt den boom is de houthakker