woning, over 't algemeen goed te noemen, datgene, wat stamt uit een vroeger tijdperk, verdient veelal geen andere benaming dan: slecht.

Dit geldt vooral de woningen welke gevonden worden bij de steenfabrieken gelegen langs onze groote rivieren: Rijn, Waal, IJssel, Lek, Oude Rijn en Hollandschen IJssel.

Een opeenhooping van fabrieken vindt men in Gelderland waar 105 ondernemingen 917 woningen in bezit hebben; daarna volgt het 4e District (Noordelijk ZuidHolland en Utrecht) met 83 fabrieken en 840 woningen. Het grootste deel van deze woningen is van het éénkamertype, het 4e District alleen heeft er 684, terwijl in Gelderland nog 317 éénkamerwoningen worden aangetroffen.

Geven deze laatste cijfers al reeds geen gunstig beeld, wat voornamelijk zijn stempel drukt op de heerschende toestanden in de steenindustrie, is de ondoelmatige bouwwijze, het bijna overal voorkomende slechte onderhoud, en het totaal negeeren van de tegenwoordige eischen der 'hygiëne. Zoo komt het voor, dat vele woningen tegen stookloodsen aangebouwd zijn, waardoor ze 's zomerk wegens de warmte haast onbewoonbaar zijn, dat onbeschoten lage zolders tot slaapplaats dienen en dat wanden, vloeren en zolderingen vaak in ergerlijken staat van verwaarloozing zijn.

Verrotte ramen, gebarsten ruiten, lekke zolders, koude steenen vloeren, vochtige muren zijn schering en inslag. Gebrek aan privaten en gemis aan goed drinkwater, zoodat men zich dikwijls met rivierwater moet behelpen, voltooit deze litanie van ellende. !

Zoo is het toch in eens voor den lezer duidelijk, hoe het komt, dat in de steenstreken de arbeiders op zoo'n laag peil staan. Dat het drankmisbruik daar zijn hoogste hoogte heeft bereikt, ah dat het vereenigingsleven onder deze menschen zoo moeilijk post vat, en, dat de godsdienstzin daar langzaam wegsterft.

Als ambtenaar van de K. S. A. werd ik meermalen geroepen om als spreker voor deze arbeiders op te treden. Uit eigen waarneming kan ik veel bevestigen wat het C. V. als bestaande vermeldt. En ik kan er aan toevoegen, uit den mond van achtenswaardige personen, wat het C. V. niet mededeelt, n.m. dat in de woningen der steenfabrikanten, waaronder niet weinige katholiek ken, dikwijls een buitensporige weelde heerscht.

Wij vragen echter: is er schriller contrast denkbaar en is het geen schande?

Wij zullen hier niet verwijzen naar Pauselijke Encyclieken, noch naar de Katholieke sociale leerstellingen die den werkgever van heden zoo duidelijk een anderen weg aanwijzen, doch wij nemen de vrijheid de aandacht te vestigen op het jongste Yastenmandement van Mgr. Callier, dat als het ware voor deze toestanden geschreven is.

* *

*

Hiermede is niet alles van de fabriekswoningen gezegd.

Er kleeft nog een ander euvel aan dat in vele ge¬

vallen ook de beste woning nog tot een minder gewenschten toestand degradeert.

En dat is, de reeds bovengenoemde toestand van totale afhankelijkheid des arbeiders, dikwijls van de willekeur van den werkgever.

Zeker, [men kan zich voorstellen, dat een modern grootindustrieel, die reeds eenige stakingen in zijn fabrieken heeft gehad, en die in deze omstandigheden de moeilijkheid om aan „volk'' te komen gevoeld heeft, naar middelen zocht om zijn positie nog te versterken. Dat hem in dit geval de fabriekswoning een middel lijkt, om steeds, over eeti grootere of kleinere groep „getrouwen'' te beschikken is verklaarbaar. Maar daarmede is ook voor de arbeiders het minder gewenschte der fabriekswoning aangetoond. Want behalve dat bij staking of uitsluiting het „geen brood" een schrikbeeld is, komt dan ook nog de angst voor de bedreiging met „geen onderdak''. Een bedreiging welke geen illusie, doch, de ervaring heeft het geleerd, bittere ernst is.

Een tweede en veel grooter euvel, een euvel, dat de vrijheid van het arbeidersgezin als het ware geheel wegneemt, is de, in het C. V. genoemde, z.g. „gezinsdwang".

Die gezinsdwang openbaart zich op alllerlei wijze. Wij zullen eenige staaltjes aanhalen.

ie. Het is plicht voor de bewoners van de fabriekswoning dat alle gezinsleden in de fabriek van den eigenaar werken. Zelfs geen kostganger is van dezen plicht uitgesloten.

2e. Bij slecht weer, als andere arbeiders er voor bedanken, moeten de bewoners der fabriekswoningen, man, vrouw en kinderen toch aan den arbeid blijven. Dit gebeurt vooral op steenfabrieken.

3e. Het is voorgekomen dat een dochter welke het huishouden deed voor haar vader, die weduwnaar v. ai, dat huishouden in den steek moest laten om op de f briek te komen werken; dat een andere dochter die in de stad een goede betrekking had deze moest vaarwel zeggen om op de fabriek te werken;

dat een jong arbeider die tot groote tevredenheid der directie op een machinefabriek werkte, ontslag moesc nemen om op een steenfabriek, waar ook zijn vader werkte, aan den arbeid te gaan;

dat menschen, die in het bezit waren van een eigen huisje, dat moesten verlaten en gedwongen werden bij de fabriek te gaan wonen op straffe van anders geen werk te behouden.

Bij deze toestanden spreekt het van zelf dat een arbeider bij ontslag zijn woning moet verlaten, dikwijls op zeer korten termijn.

Bij langdurige ziekte, of overlijden of werkstaking van den Jiuurder pioet in ongeveer de helft van het aantal gevallen het gezin gaan verhuizen. Bovendien heeft een firma in Enschede een bepaling in het huurcontract' opgenomen, waarbij de huurders voor bijna het geheele onderhoud der woning moeten zorgen.

Gelukkig is op dit gebied niet alles even onhebbelijk.

Er zijn ook gunstige uitzonderingen, zeer gunstige zelfs, o.a. bij de meubelfabriek Labor Omnia Vincit