En terwijl hij de krachten zegent van alle katholieke vereenigingen, die bij uw Bond zijn aangesloten, zegent de H. Vader den goeden wil van al hunne leden en moedigt hen aan voort te gaan in hun edelmoedig apostolaat.

In de laatste tijden hebben de Pausen niet nagelaten het onheilbrengende kwaad, dat gij bestrijdt, aan te wijzen en zij hebben de noodzakelijkheid aangetoond van spoedige en doeltreffende hulp. Provinciale concilies, bisschoppen in al de werelddeelen hebben den alarmkreet doen hooren en de gevoelens belicht. Daardoor zijn mannen van geloof, van wetenschap en van actie, door woord en voorbeeld een beweging begonnen, die zeer heilzaam is in het Katholieke werk der matigheid. Hoe nuttig is het, den geesel van het alcoholisme te toonen in zijn economische, moreele en physiologische uitwerkingen, door het in verband te brengen met het verval der individu-jn, wier gezondheid, verstand, geweten en vrijheid door den alcohol worden verwoest; met het verval der gezinnen, waarin wanorde en ontaarding wordt gebracht; met het verval der maatschappij, die in haar ernstigste belangen wordt bedreigd. Onder de sociale werken is dit dan ook wel het meest dringende.

Daarom zal het den H. Vader zeer aangenaam zijn te zien, dat uw Bond nog sterker wordt door de toetreding van nieuwe katholieke vereenigingen. Zijne Heiligheid verlangt nadrukkelijk, dat de Geestelijkheid overal dit werk van sociale opvoeding en bescherming aanmoedige en dat de geestelijkheid door het onderricht en door het voorbeeld zich plaatse in het brandpunt van den strijd tegen een kwaad, dat vooral in zekere landen zooveel schande brengt onder de geloovigen.

Maar deze veldtocht zal niet tot de overwinning leiden, dan wanneer zij wordt ondersteund door de goddelijke genade, geput uit het gebed, de veelvuldige H. Communie en de algemeene praktijk van de christelijke versterving; Nisi Dominus aedificaverit domum, in vanum laboraverunt qui aedificant eam (Ps. CXXVI, 1). Dat het licht van het Evangelie van Jesus Christus strale in de geesten en de harten en dat de geesel ophoude mèt de kwalen, die hij slaat.

De H. Vader is gelukkig Uwen Bond met al de aangesloten vereenigingen te zegenen; Hij zegent Uw zeer waardigen beschermer, Z. E. Kardinaal Mercier, die zoo lofwaardig ijvert om den loop te stuiten en de oorzaken van het alcoholisme weg te nemen.

Met mijn persoonlijke gelukwenschen voor Uwe groote en heilige onderneming, gelieve te aanvaarden, Weled. geb Heeren, de verzekering van mijn zeer genegen gevoelens in O. H.

R. Kardinaal Merry del Val.

(Vertaling van De(n) Tijd.)

BERICHTEN ÉN MEDEDEELINGEN.

JORIS HELLEPUTTE 1889—1914.

H-et Centrum van Zaterdag 1.1. bevatte een zeer mooi artikel over Minister Helleputte, dat wij hier, als bijschrift bij zijn portret, met instemming overnemen:

Het kiesdistrict Maeseyck viert op Zondag 26 April het zilveren jubelfeest van zijnen geliefden Volksvertegenwoordiger Minister Joris Helleputte. Weinigen voorzeker mogen, met zooveel tevredenheid als de jubilaris van heden op eene vijf en twintig jarige politieke loopbaan

terugzien en weinigen hebben zooveel sympathie gevonden bij hun volk.

Al werd ,Maeseyck dan ook d°or het stelsel der evenredige vertegenwoordiging met Tongeren vereenigd, toch bleef J. Helleputte de man van Noord-Limburg en bekleedt hij immer op de Katholieke kieslijst de eerste plaats, die zijn oude kiezers voor hem eischen uit kracht van hun recht. En daarom viert ook Maeseyck het eerst zijnen helleputte. ! 1 i i

J. Helleputte werd geboren te Gent op 3 Augustus 1852; hij studeerde aldaar aan de Staatshoogeschool en verwierf al vroeg den titel van ingenieur der burgerlijke bouwkunde. Eerst was hij werkzaam als ingenieur der spoorwegen, doch weldra werd hem door H.H. D.D. H.H. de Bisschoppen de leerstoel der bouwkunde aan de Katholieke Hoogeschool van Leuven aangeboden. Te zeer voelde hij den drift naar werkzaamheid, te klaar zag hij den nood van zijn volk, om kalm op zijn leerstoel blijven te zitten, hoe hoog die dan ook stond. Hij kwam in betrekking met senator Mgr. Keesen en andere volksmannen, en zakte weldra over naar Limburg; hier rondom mij weet ik nog muren, die zouden spreken van lange beraadsslagingen en stoute plannen. Maar muren zwijgen. . . In 1889 werd J. Helleputte naar de Kamer afgevaardigd door het arrondissement Maeseyck. In Mei iq07 werd hij tot Minister van spoorwegen verheven. Met een korte onderbreking na den val van zijn schoonbroeder Frans Schollaert, werd hij opvolgelijk Minister van Landbouw en van Openbare werken.

J. Helleputte is, wat wij Vlamingen zoo gaarne heeten „een Vlaamsche Kop" met zijn blanken schedel en vollen baard, met zijn fijne lippen en zijn diep starend oog, waarlijk een mooie kop. En wanneer hij daar rijst boven de menigte dan omgeeft hem een aureool; dan begint hij te stralen en gaat er een electrische kracht van uit, die door het volk, — zijn volk — heenvaart en het meesleept. Want J. Helleputte is een redenaar in den vollen zin; een wiens verschijnen een lach van tevredenheid lokt op ieders gelaat, een die zijn beelden met volle hand weet te grijpen uit alles wat hem omgeeft, uit den boom, die voor hem staat met zijn witte bloemenvracht, uit den toren die zijn Christi kruis hoog in de lucht steekt, uit de takken die plooien onder den wind, die voorbij vaart — een die zijn volk kan begeesteren • en dan klinkt zijn stem als trompettengeschal, dat onweerstaanbaar ten strijde voert. Dan gaat er een rilling door de gelederen en trekt men onwillekeurig mee ten kamp en ter victorie, gelijk in den kiesstrijd voor twee jaar, toen zijn machtvol woord door heel Limburg schalde en zooveel bijdroeg tot de heerlijke zegepraal van 2 Juni.

In de Kamers is hij een geduchte vijand voor de linkerzijde : hij spreekt weiniger sinds hij Minister is, maar wanneer hij het noodig acht den strijd te aanvaarden, dan trekt hij zijn ridderlijk zwaard uit de schede en kan hij diepe wonden slaan.

Zijn werkkracht is verbazend, een man der „business". Voor een paar jaren, verscheen van hem het volgend portret in „Ons Leven" het Leuvensche Studentenblad, 't Is een blik in zijn alomvattend werkdadig leven vóór zijn Ministerschap:

Negen uur, vijf en twintig. . . Ringeling rammelt het electrisch belleken op den grooten trap, en uit het groot auditorium komen een honderd zestig ingenieurkens gedrongen, ze hebben veel werk, ze gaan haastig heen. Onder hen met den zelfden vinnigen stap en den zelfden