FEUILLETON.

KAPITAAL EN ARBEID.

ROMAN UIT DE DAGEN DER OPKOMST VAN DE ENGELSCHE GROOT-INDUSTRIE EN VAKORGANISATIE. — NAAR LORD BEACONSFIELD (B. DISRAËLI).

VERTALING VAN L. L. — 23.

Sybilla en Warner kwamen weer binnen. Het vuur werd aangestoken, de thee werd gezet en het maal genoten. Er lag een glans van gezelligheid, en zelfs van vreugde over de kamer, die er weinige minuten te voren nog zoo ellendig en ongelukkig uitzag.

,,Nu hoor", zeide de vrouw, terwijl ze zich een weinig in haar bed oprichtte, „ik heb een gevoel, alsof die thee mijn leven heeft gered. Amalia, heb je wel thee gehad ? En Maria? Jullie ziet, wat het is, om goede kinderen te zijn; de Heere zal jullie nooit verlaten. Spoedig zal de dag komen, dat Jet weten zal, wat het is, om een kop thee te ontberen, niettegenstaande al haar mooie verdiensten." En zich tot Sibylla wendende, vervolgde zij: „We kunnen niet zeggen, wat we u verschuldigd zijn. Uw vader verdient zijn geluk wel. met zulk eene dochter,"

,,Mijn vader heeft niet meer geluk, dan zijne buren", antwoordde Sibylla, „maar hij heeft persoonlijk weinig noodig, en wie anders dan de arme, zou medelijden hebben met de armen ? Buitendien, het is de Overste van het klooster, die u dezen maaltijd gestuurd heeft. Wat mijn vader voor u doen kan. vertelde ik reeds aan uw man. 't Is weinig, maar met Gods hulp misschien voldoende. Als een deel van het volk het andere helpt, zal het ons niet aan den goddelijken zegen ontbreken."

,,Ik ben overtuigd, dat Gods zegen u nooit zal ontbreken", sprak Warner geroerd.

Men zweeg; Sibylla's stem had het knorrig humeur van de zieke vrouw verdreven. De kinderen gingen door met hun ruimen en ongewonen maaltijd, terwijl Gerard'S dochter, om de kinderen niet te storen, naar het venster ging, en naar het weinigje bewolkte lucht keek, dat men vandaar kon waarnemen.

De wind blies met hevige vlagen, de regen kletterde tegen de ruiten. Het duurde niet lang, of er werd weer aan de deur geklopt. Harold sprong op en gromde. Warner zeide:

„Daar komen ize om de huur. Goddank, ik ben klaar!" Hij opende de deur. Twee mannen vroegen beleefd of ze binnen konden treden.

„Wij zijn vreemdelingen", zei de een, „maar wij wenschten dat niet te ;zijn. Spreek ik met Warner?."

,,Dat is mijn naam."

„En ik ben uw geestelijke herder, indien de predikant van Mowbrav recht mag hebben op dien titel."

„De Heer St. Lys ?"

„Die ben ik. Een van de meest hooggeschatten uit mijn kudde, en van de meest invloedrijke persoon uit het distrikt, heeft mij van morgen veel over u gesproken. U werkt voor hem. Hij hoorde Zaterdagavond niets van u, en vreesde dat u ziek was. De Heer Barber sprak mij over uwe armoede, en teyens over uw flink karakter. Ik kwam u mijne achting en genegenheid betuigen, en u mijne hulp aanbieden."

„u is al zeer goed, mijnheer, en de Heer Barber ook; een uur geleden waren wij inderdaad in hachelijke —"

„En wij zijn er nog in, mijnheer", onderbrak zijne vrouw.

„Ik heb de heele week in bed gelegen en mogelijk sta ik er nooit weer van op. De kinders hebben geen kleeren, ze zijn in den lommerd; alles is in den lommerd; van morgen hadden we geen brandstof en geen voedsel. En we dachten, dat u om de huur was gekomen, die we niet kunnen betalen. Had ik geen kop thee gekregen, die ons van morgen heel liefderijk door iemand verschaft is, zoo arm als wijzelven; dat is te zeggen, ze leven van hun arbeid, al zijn hun verdiensten veel hooger, wel twee pond in de week olfschoon ik maar niet begrijp hoe dat kan, wanneer mijn man twaalf uren per dag werkt, en maar een stuiver per uur verdient; had ik dat niet gekregen, ik zou misschien een lijk geweest zijn. Hij heeft gelijk met te zeggen dat het hachelijk bij ons was; gelukkig |dat Walter Gerard'S dochter, waarvan ik van ganscher harte moet zeggen, dat ze een engel uit den hemel is, ons ter hulp gekomen is. Maar als de arme de armen moet fielpen, zooals ze zeide, wat kan daar voor goeds uit komen?"

Gedurende deze lange ontboezeming, had de Heer St. Lys de kamer in oogenschouw genomen, en Sibylla herkend.

„Zuster", sprak hij, toen Warner'S vrouw was uitgepraat, „dit is niet de eerste maal, dat wij elkaar ontmoeten onder het dak van verdriet."

Sibylla boog zwijgend, en stond op, alsof zij heen wilde gaan. Regen en wind deden de vensters rammelen. De metgezel van den Heer St. Lys, die in een ruwe winterjas gehuld was, schudde het vocht van zijn geoliede zuidwester, en zeide, terwijl hij naar voren trad

,,'t Is nogal een ernstige storm buiten, ik zou u aanraden nog een paar minuten te blijven."

Zij ontving dezen raad beleefd, doch zonder te antwoorden.

„Ik meen", zoo vervolgde hij, „dat het voor ons ook niet de eerste maal is, dat wij elkander ontmoet hebben."

„Ik kan mij dit niet herinneren", was Sibylla's antwoord.

„Toch zijn er nog zoovele dagen niet verloopen, maar de lucht zag er zoo anders uit, dat men bijna wanen zou toen in een ander land en eene andere luchtstreek te zijn."

Sibylla keek hem aan, als om eene verklaring te vragen.

„Het was in de Abdij van Marney".

,,Ik was daar inderdaad; en ik herinner mij, toen ik mij bij mijne vrienden wilde vervoegen, dat zij niet alleen waren."

„En u verdween zeer plotseling, kwam het mij voor; want ik verliet de bouwvallen bijna op hetzelfde oogenblik als uwe vrienden, maar ik zag u heelemaal niet terug."

„Wij namen een zeer ongewonen weg, terwijl u waarschijnlijk den gewonen volgde."

„Was het uw eerste bezoek aan Marney?"

„Mijn eerste en laatste. Geen plaats, die ik vuriger verlangde te zien, en geen welks gezicht mij zoo droevig stemde."

„Zijn glorie is heen", sprak Egremont somber.

„Dat is het niet; ik was op verval voorbereid, maar niet op zulk eene volkomen ontheiliging. De Abdij schijnt eene groeve te zijn, om er materiaal uit te halen voor de herstelling van boerderijen; en het schip een stal voor het vee. Wat moeten dat voor menschen zijn, die heiligschennende familie, die deze landerijen in bezit heeft."

„Nu ja; zij schijnt niet veel gevoel te hebben voor kerkelijke bouwkunst, dat is zeker!"

„En voor weinig andere zaken, naar men ons mededeelde. Er was brand op een van de boerderijen der Abdij,