dragend. Daarom was "het beleid van Monseigneur er vooral en op de eerste plaats op gericht, het godsdienstig leven te verdiepen, door aansporing tot veelvuldige communiën, tot beoefening der lithurgie en tot het houden van geestelijke retraites.

En het is wel merkwaardig, dat juist door de eenheid van kracht te zoeken in een diep godsdienstig leven in de laatste jaren het Katholiek openbaar leven in het diocees aan opgewektheid en algemeenheid heeft gewonnen.

Voor zoover Monseigneur daarvoor dank kan inoogsten, is het wel deze, dat tienduizenden der georganiseerden in godsdienstige, maatschappelijke en weldadigheidsvereenigingen wel bewust dezer dagen den doorluchtigen Overledene in hunne gebeden oprecht hebben herdacht.

Monseigneur is als een held gestorven ten voorbeeld van alle Katholieken.

Hoewel geheel zijn leven gewijd was in dienst van God, hoewel schier geen menschelijke gebreken of fouten zijn ziel verwijderd konden houden van het einddoel van het leven, heeft deze Kerkvorst de laatste genademiddelen der Kerk niet versmaad, toen zijn geest nog ten volle ontvankelijk was om die genademiddelen in alle waardigheid en diepte van beteekenis te ontvangen.

Moge Monseigneur ons een voorspreker zijn in den Hemel.

Breda. W, H. BOGAARDT.

HET LAND VAN WALS. — I.

Enkele maanden geleden werd de landbouwlitteratuur verrijkt met het \verk, welks titel aan het hoofd van dit opstel staat. Schrijver is de Vlaamsche Advocaat en Candidaat-Notaris Prosper thuysbaf.rt, Doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen van de Leuvensche Universiteit. Dit boek verdient de volle belangstelling van ons, Nederlanders, niet alleen omdat het een der weinige wetenschappelijke werken is, door Vlamingen geschreven in hun moedertaal, maar ook omdat het een streek behandelt, die ten noorden door Nederland begrensd wordt en waarmede wij dus vanzelf veel in betrekking staan.

Toen wij in 1912 onze studie „De Landbouwers van den Noordbrabantschen Zandgrond" in het licht gaven, schreef de Heer Van Hoek, Directeur-Generaal van den Landbouw, in zijn Voorwoord:

„Aan beschrijvingen als deze hebben we in ons land behoefte. Wanneer de landbouw als bedrijf zal worden vooruitgebracht en de levensomstandigheden van den landbouwer zullen worden verbeterd, dan moet allereerst een juiste kennis worden verspreid omtrent dat bedrijf als zoodanig, doch inzonderheid van het economisch milieu, waarin het wordt uitgeoefend. Die kennis.nu is thans verre van voldoende. ^.

„Het hier besproken werk beweegt zich in de richting, welke moet worden ingeslagen om tot die kennis van den landbouw te komen, welke, onder meer, noodig is, om de middelen te kunnen vinden voor zijne technische en inzonderheid voor zijne economische

ontwikkeling en het is daarom, dat ik de verschijning

er van met ingenomenheid begroet."

Het ernstig woord, twee jaar geleden van zoo bevoegde zijde gesproken, geldt nog ten volle. Monografische studiën, die — zijn ze maar eenmaal aangevangen — met den dag in aantrekkelijkheid winnen, schijnen zich nog altijd niet in de l>elangstelling onzer landbouwkundigen en sociologen te kunnen verheugen. Dit is bijzondei jammer I Wij kennen immers ons volk niet en vooral niet onzen boerenstand. Wij weten niets van de omstandigheden, waaronder die duizenden nijvere medeburgers leven en zwoegen, tot heil van ons allen. En als wij iets weten van het platteland, dan heeft het betrekking op het vee en de kippen, de landerijen, de meststoffen en de landbouwwerktuigen, maar van de boeren zelf, hun zeden, gewoonten, levenswijs en levensvoorwaarden kent men niets, niets! Wij willen hopen, dat hierin nog eenige verandering ten goede komt, maar zouden dan ook gaarne bewijzen dier verbetering zien geleverd door de vruchten van ernstige studie in bovengenoemde, ook1 door der\ Heer Van Hoek aangegeven, richting.

België geeft ons het goede voorbeeld. Daar schreef de Koninklijke Academie van Wetenschappen in 1906 een prijsvraag uit voor „een studie over den toestand van de landelijke bevolking eener streek van België gedurende de 19de eeuw." Aan deze prijsvraag dankt het ontstaan de belangwekkende studie van Prof. Dr. E.' vliebergh „De Landelijke Bevolking der Kempen", 1) van welk wetenschappelijk werk het „Davidsfonds ' een volksuitgave bezorgde. Reeds drie jaar later, in 1909, legden de Heeren vliebergh en robert I "lens de vrucht van hun gezamenlijken arbeid neer in een niet minder merkwaardig boek: „La Population Agricole de la Hesbaye au XLXe siècle", 2) en sindsdien zetten de schrijvers hun monografische studie onverpoosd voort. Zeker is het mede aan hun uitmuntend voorbeeld te danken, dat wij thans opnieuw een monografie mogen begroeten van hooge waarde in het met zorg samengestelde en rijk [gedocumenteerde Iwerk tvan (Mr. Dr. thtjysbaert: „Het Land van Waes, Bijdrage tot de geschiedenis der landelijke bevolking in de XlXe eeuw." 3 1

„Het Land van Waes" is verdeeld in X hoofdstukken:

I. De Streek.

II. De verkeersmiddelen.

III. De landelijke bevolking.

IV. Het volksonderwijs.

V. De eigendom.

VI. De Waesche boer.

VII. Knechten, meiden en landarbeider».

VIII. De armoede in Vlaanderen gedurende de XLXe eeuw.

IX. De uitwijking in het Waesland gedurende de XlXe eeuw.

X. De nijverheid in het Land van Waes.

Een overzicht van elk dezer hoofdstukken zou onge*

1) Brussel, Hayez.

2) ibid.

3) Kortrijk, J. Vermaut.