gloriekrans in betere gewesten om de slapen heeft gevlochten.

Het is echter niet te ontkennen, B. G.', dat groote gevaren het geloof in Christus en de goede zeden in Ons Bisdom nog voortdurend bedreigen. De zich meer en meer uitbreidende exploitatie der mijnvelden met al de nieuwe en moeielijke toestanden, die daardoor worden geschapen; de steeds voortdurende strijd tusschen de werkende en de bezittende maatschappelijke klassen; de verkeerde princiepen in de opvoeding der kinderen, die hoe langer zoo meer veld winnen, — ziet daar, B. G., eenige oorzaken van de gevaren, die Wij bedoelen.

Maar daarom willen ook Wij, evenals Onze Doorl. Voorganger het zoo herhaaldelijk op welsprekende wijze gedaan heeft, U, B. G., krachtig aansporen, U vaster aan te sluiten aan Christus in Zijn H. Sacrament en met de leerlingen van Emmaus Hem te bidden .... bij Ons te blijven.

De- leerlingen herkenden Hem in het breken van het brood: en hun geloof, dat weifelend was, werd sterker en krachtiger.

Zoo zal ook Ons geloof, B. G., sterk en krachtig worden, wanneer wij blijven bidden: „Mane nobiscum , Domine", „Blijf bij ons, Heer" en Jezus in en door Zijn H. Sacrament dat licht des geloofs voor ons laat schijnen.

Met dat sterk en krachtig geloof zullen wij ook in Jezus Christus, zooals Hij daar leeft met en onder ons in Zijne H. Eucharistie, een voorbeeld zien voor de geheele inrichting van ons leven.

En, wanneer onze zwakke krachten te kort schieten, om dat voorbeeld na te volgen, dan zal diezelfde Jezus ons bijstaan en helpen met Zijne alvermogende kracht, die Hij ons ook wederom schenkt in en door Zijn H. Sacrament.

In Zijn H. Sacrament leeft Christus met en onder ons, ons leerend te leven naar Zijn voorbeeld ; ons helpend in onze zwakheid.

Christus geeft ons het voorbeeld van bidden en werken; maar het bidden neemt de eerste plaats in; het werken moet gezegend worden door het gebed. Iedere bladzijde van heft Evangelie geeft ons daarvan het welsprekende bewijs. En dat innige gebed tot den Hemelschen Vader zet Christus voort in Zijn H. Sacrament, alle klassen en standen aldus aansporend en opwekkend, om eerst en vooral zich te kwijten van dezen plicht van aanbidding, van dankzegging, van vereering en van smeeking. Nergens zullen wij dus beter leeren bidden, nergens ons beter kwijten van dezen eersten plicht, dan aan de voeten van het altaar, geknield voor Jezus' Tabernakel. Daar zullen wij overtuigd worden, dat al ons werk niets beteekent, wanneer het niet bevrucht wordt door de genade des hemels; en dat die genade ons niet gewordt, dan door een innig en voortdurend gebed. Wanneer wij met ijver de H. Mis bijwonen; wanneer wij Jezus trouw bezoeken in Zijn H. Sacrament; wanneer wij veelvuldig naderen tot de Tafel des Heeren, dan zal van zelf die bede vloeien van onze lippen: ,,Blijf bij ons Heer", en Jezus zal bij ons blijven, ons helpen en sterken met Zijn alvermogende genade.

Maar, wanneer wij aldus dien omgang met Jezus Christus inniger maken, dan zullen wij ook het voorbeeld, dat Hij ons geeft voor de inrichting van ons leven, meer op ons Laten inwerken; dan zal al ons doen en laten doortrokken worden van Zijn Geest; dan zullen wij troost vinden en opbeuring in alle moeilijke omstandigheden des levens; dan zullen wij den vrede vinden, dien de wereld niet kent en dien de wereld niet kan geven.

In Jezus Christus vindt elke klasse van de maatschappij, wat zij noodig heeft; in Hem ziet zij hare verplichtingen.

Wanneer de werkman gaat tot Jezus Christus in Zijn

H. Sacrament, dan vindt hij daar een vriend, die den arbeid geadeld heeft, door zelf te werken. In dien vriend vindt hij zijn steun. Bij de spijziging der scharen, de voorafbeelding van het H. Sacrament, willen de leeilingen het uitgeputte volk uiteen laten gaan, opdat het zelf in de dorpen zorge voor zijn voeding. Neen, zegt de Meester, geeft gij hun te eten. En Hij vermenigvuldigt voor duizenden de eenige brooden, die de leerlingen Hem brachten. Maar van den anderen kant moet de werkman toch ook getroffen worden door het heerlijke voorbeeld van gehoorzaamheid en onderwerping, van zelfverloochening en tevredenheid, dat hem tegenstraalt uit het Tabernakel.

Ook de rijke vindt in Jezus Christus zijn vriend. Immers, na de herders werden ook de koningen geroepen naar Zijne kribbe. Ook de rijken telde Hij onder Zijne leerlingen; ook in hunne woningen trad Hij binnen; ook met hen ging Hij om en liet Zich aan hun tafel noodigen. Maar, wanneer de rijke vriendschap, troost, vrede wil vinden in Jezus, dan zal hij evenals de goddelijke Meester medelijden moeten hebben met het volk. Maar juist dat medelijden zal hij leeren van Jezus in het Tabernakel, die den armste niet versmaadt en hem overlaadt met Zijn gunsten en zegeningen.

B. G., de toestanden wisselen met de tijden; maar de waarheden, die Jezus verkondigd heeft, blijven dezelfde. Wanneer de mindere en de meerdere, de arme en de rijke, de werkman en de werkgever deZe waarheden steeds in het oog houden, dan daalt de vrede neder tusschen de klassen, die elkander bestrijden, en dan blijft met Jezus de vrede onder hen wonen.

Eens haalde de Zaligmaker een kind in den kring der ajpostelen, die rondom Hem geschaard stonden. Eerst zeide Hij tot hen: „Indien gij niet wordt als de kinderen, zult gij het rijk der hemelen niet binnengaan"; maar daarop liet Hij volgen: „Die dit kind opneemt in Mijn naam, neemt Mij op. Die ergernis geeft aan een dezer kleinen, het ware beter, dat hij met een molensteen aan den hals werd neergeworpen in de diepte der zee."

Hier schittert de liefde van Jezus voor de kinderen, die Hij ook elders zoo duidelijk toont in het Evangelie. Want toen moeders Hem haar kinderen kwamen aanbieden, en de apostelen die kinderen wilden weren, trok Hij ze tot Zich, liefkoosde hen en gaf hun Zijn zegen.

Ouders, in het Tabernakel woont die goddelijke kindervriend, die eens dat schitterend voorbeeld van ware kinderliefde heeft gegeven. En hoezeer Hij de kinderen in Zijn H. Sacrament bemint en hun heil wenscht, blijkt hieruit, dat Hij zich zoo vroegtijdig mogelijk wil schenken aan de kleinen.

Bezoekt gij Hem, ouders, in Zijn woontent; ontvangt gij Hem in uw hart, dan zullen u de oogen opengaan en zult gij in Hem en door Hem uwe groote verplichtingen zien, dien gij te vervullen hebt ten overstaan uwer kinderen. Gij zult uwe kinderen beminnen, maar met een heilige liefde, zonder ooit uit het oog te verliezen, dat God ze u heeft gegeven, om hunne onsterfelijke zielen te voeren naar de eeuwige gelukzaligheid. Wee u, wanneer gij ergernis geeft aan uwe kinderen, wanneer gij hun niet het voorbeeld geeft van geloof, van diepe godsvrucht, van reinen levenswandel.

Vroegtijdig zult gij het zaad des geloofs strooien in het hart uwer kinderen, en, wanneer die kostbare plant des geloofs ontkiemt, zult gij ze omringen met al uw zorgen. Leert uwe kinderen den weg, die voert ter kerke, die voert naar het Tabernakel, die voert naar de communiebank. Gaat hen voor en zij, zij zullen u volgen. Prent in die jeugdige harten den eerbied voor het kerkelijk en wereldlijk gezag. En wanneer, bij het opgroeien der kinderen, de gevaren van alle kanten komen opzetten, die hun geloof en hunne goede zeden bedreigen, dan zult gij sterk zijn. Gij zult u niet laten verblinden door de gedachte, dat