arbeiders op vrij grooten afstand van hun arbeidsgelegenheid komen te wonen.

Nochtans wordt door de krachtige ontwikkeling en grooten vooruitgang der moderne middelen van snelvervoer (vooral van de electrische spoor- en tramwegen) de mogelijkheid geschapen ook dit bezwaar te ondervangen.

De electrische trein brengt ons van buiten naar en in de stad in minder tijd, dan een voetganger noodig heeft om slechts een klein gedeelte der stad te doorloopen. Zelfs de reiskosten kunnen geen beletsel zijn, daar een belangrijke vermindering der huishuren daar tegenover gesteld wordt.

De meeste groote steden en fabrieksplaatsen (zooals Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Haarlem en Leiden) zijn thans reeds uitgangspunten van middelen van electrisch snelvervoer.

Speciale, goedkoope diensten voor arbeidersvervoer (des morgens, des middags en 's avonds) zouden gemakkelijk in de behoeften van het vervoer van en naar de steden kunnen voorzien en in aansluiting met de locale electrische trams de arbeiders binnen zeer korten tijd naar de fabrieken en werkplaatsen binnen de stad kunnen overbrengen.

De overvloed van goedkoopen grond buiten de steden maakt het zelfs mogelijk geheele dorpen van ruim uit elkaar gebouwde woningen met tuintjes, speelplaatsen voor de jeugd, enz. te stichten.

De omstandigheid, dat daar niet op een paar M- grond behoeft te worden gezien, heft ook de bestaande moeilijkheid o|p de groote gezinnen goed te huisvesten.

Afgescheiden van de verbetering der woningtoestanden buiten de stad en hare gevolgen op sociaal-hygiënisch gebied oefent de verplaatsing van een aanzienlijk deel der arbeidersbevolking der steden naar buiten ook een zeer gunstigen invloed uit op de woningtoestanden in de stad zelf. De vraag naar arbeiderswoningen in de stad neemt aanmerkelijk af, hetgeen een verlaging detr 'huren ten gevolge heeft. Hierdoor en ook door het grooter aanbod behoeft de arbeider niet steeds zijn toevlucht te nemen tot de ongezonde krotjes en kelderwoningen, terwijl daardoor bovendien de groote gezinnen voor matigen prijs eerder een geschikte, dikwijls een ruimere en gezondere woning kunnen vinden.

Zoodra het tekort aan woningen geen beletsel meer is voor de onbewoonbaarverklaring en ontruiming van de slechte woningen kunnen de maatregelen tot verbetering der volkshuisvesting ook krachtig worden doorgevoerd.

Niet alleen met het oog op betere woningtoestanden maar ook voor de verhooging van het Godsdienstig, zedelijk en sociaal peil van de arbeidersbevolking zou een verplaatsing van de dompige steden naar het gezonde buitenleven een maatregel zijn van niet geringe beteekenis.

In plaats van zijn vrijen tijd door te moeten brengen, in een ongezonde kelderwoning of een of ander benauwd bovenhuisje rust de arbeider van zijn dikwerf moeitevollen arbeid uit in een aardig buitenhuisje. Ontspanning

zal hij dikwijls vinden in zijn tuintje, waardoor het kroegleven hem minder lokken zal.

Bovenal zal de verandering ten goede komen aan de lichamelijke en geestelijke opvoeding van het arbeiderskind. De gezonde buitenlucht, waarin het kan spelen en in tuintjes arbeiden, vormt het kind tot een krachtig mensch, die bestand zal blijken tegen de vermoeienissen van den arbeid en die niet vóór zijn tijd oud en afgeleefd zal zijn.

Ver van het dikwijls verderfelijke straatleven met zijn noodlottigen invloed op Godsdienst en zedelijkheid en geplaatst in het midden van de schoone natuur, ontwikkelen zich bij het arbeiderskind meer dan ooit de goede neigingen van het hart. In plaats van, zooals het dikwijls gaat, opgevoed te worden in nijd en afgunst jegens de betei bedeelden, groeit het op in tevredenheid met zijn eenvoudigen levensstaat en leert daarin zijn geluk vinden.

Of de arbeider zijn leven in de stad zal willen venwisselen voor het buitenleven? Sommigen zullen ongetwijfeld bezwaar hebben het stadsleven met zijn vermakelijkheden en soms prettige drukte vaarwel te zeggen, doch velen zullen de verandering aanvaarden als een gunstige beschikking van het lot.

De arbeider toch ziet meestal het stadsleven van zijn minder aangename zijde en blijft gespeend van zijne genoegens. De in ieder mensch bestaande, hoewel soms half verstikte, neiging tot het schoone en het gezonde, zal daarbij velen tot richtsnoer zijn.

A. H. LEROI..

UIT TIJDSCHRIFTEN.

DE QUAESTIE VAN HET SYNDICALISME EN VAN DE VAKVEREENIGINGEN IN DE CIVILTA CATTOLICA.

Sedert eenige maanden houdt een groot gedeelte der Europeesche pers zich bezig met een paar artikelen, die voorkwamen in het bekende Romeinsche tijdschrift Civitia Cattolica, en wel in no. 1528 en 1529. De voorstelling, die van den inhoud dier artikelen door verschillende bladen gegeven wordt, is absoluut onjuist. En het is niemand minder dan de schrijver dier artikelen zelf, waarschijnlijk de onlangs benoemde directeur van het tijdschrijft, pater Chiaudano, die in no. 1534 tegen die onware voorstelling met kracht zijn stem verheft. Daar wij van die authentieke verklaring geen gewag vonden gemaakt in die bladen, die wel de scheeve voorstelling meenden te mogen opnemen, en tevens om de belangrijkheid zelf van de artikelen in het zoo hoogstaande tijdschrift, meenden wij goed te doen, indien wij van de bewuste artikelen een uitvoerig overzicht gaven in ons weekblad.

De artikelen in no. 1528 en 1529 van de Civüta dragen tot opschrift den titel Sindacaiismo Cristiano? Nu heeft men het voorgesteld, alsof die artikelen liepen over de christelijke vakvereenigmgen of syndicaten, en alsof zij daarvan een veroordeeling bevatten. Anderen beweerden zelfs, dat daarin ook de katholieke vakvereenigingen werden afgekeurd. Pater Chiaudano komt nu in no. 1534 in een afzonderlijk artikel deze onware voorstellingen logenstraften. Hij verklaart uitdrukkelijk, niet te