kelijk van eene breede en gezonde volksontwikkeling, lichamelijke gezondheid en stoffelijke welvaart.

Niemand minder dan Z. H. PlUS X heeft gezegld: „Het is niet waar, dat de vorderingen der wetenschap het geloof verstikken, maar veeleer de onwetendheid; daardoor komt het, dat, waar grootere onwetendheid heerscht, ook het ongeloof grootere verwoestingen aanricht." ,,Een behoorlijke graad van ontwikkeling," schreef Mr. Aalberse, i) „is in onze dagen beslist noodzakelijk om op den duur een levendig1 geloof te bewaren. En daarom ook kan men zejggen, dat het werkelijk in het belang is van onzen godsdienst, van het behoorlijk verstaan en begrijpen van het godsdienstig onderricht, hetwelk 'wij in onze jeugd in den catechismus en op lateren leeftijd van de Priesters ontvangen, in het belang van de zedelijkheid ook, die verhoogd wordt door een hoogere, degelijke, ware beschaving, wanneer verstand, gemoed en wil harmonisch meer en mep bij ons volk worden ontwikkeld."

Van niet minder beteekenis voor een godsdienstig leven is de gezondheid. In zijne verklaring der uitspraak van Pater Weisz : „Eerst meinsch, dan Christen", zegt Pater de groot: „Als de mensch naar zijn zedelijken aanleg* en natuurlijke krachten goed wordt gevormd, vindt de genade Gods minder beletselen, en stof tot verheffing." „Het beste kan streven naar zijn einddoel ,hij,... die mens sana in corpore sano heeft, een (gezonden geest in een gezond lichaam," aldus Pastoor Berkvens.

En wat welvaart voor den gödsdieinst beteëkent, kunnen swij afleiden uit het getuigenis van den Engel' der ,School, St. Thomas van Aquino: „Een zekere mate van stoffelijke welVaart is noodig voor een godsdienstig, ^zedelijk leven." Waarop Kardinaal Manning commentariëert: „Het is niet mogelijk, het goede te prediken yoor ledige magen, zonder, waar sprake is van het kruis, dat moedig gedragen moet worden, tevens zich te bekommeren met de vraag, of het al te lange vasten den kruisdrager niet zal doen verpletteren doqr den zwaren last." Vandaar dat de Kerk ook nimmer de economische belangen harer kinderen uit het oog heeft verloren. Het woord Van haar Goddelijken Stichter is ook ten allen tijd het hare geweest: „Misereor super turbam". „Vanaf den brief van St. Paulus aan Philemon," zeide Mgr. Dadolle op de Sociale Week van Dijon, „tot aan de Re rum Novarum heeft zich voortdurend dezejlfde leer ontwikkeld."

Maar is er grooter vijand Van de volksontwikkeling dan ,het alcoholisme? Met de tuberculose en de syphilis vormt het alcoholisme het vreeselijke trio, dat de gezondheid van duizenden ondermijnt en hun lichaamskracht sloopt. Terwijl ook geen rijker bron van armoede en gebrek, geen grooter oorzaak van achteruitgang op economisch gebied is aan te wijzen dan wederom het alcoholisme. Speciaal wat de arbeidende klassen aangaat, mag niet uit het oog wordeh verloren, dat de

1) Vgl. Volksontwikkeling, door Mr. P. J. M. Aalberse. Uitgave ♦ Futura», Leiden.

zekere mate van stoffelijke welvaart voor den arbeider bestaat in een normalen arbeidsdag, gunstige arbeidsvoorwaarden, voldoende voeding en kleeding, en in een behoorlijke woning. Doch, helaas, tusschen overmatigen arbeidsduur, ongunstige arbeidsvoorwaarden, ondervoeding, onvoldoende kleeding en slechten woningtoestand eenerzijds en drankmisbruik van den anideren kant bestaat een noodlottige wisselwerking. 1)

Ten slotte wenschen wij nog 'n oogenblik de aandacht te vestigen op het verband tusschen het alcoholisme met deszelfs bestrijding en Priesterlijken arbeid. De twee volgende waarheden mogen daaromtrent worden vastgesteld: ten eerste, dat het alcoholisme den Priester vele vruchten van zijn arbeid in 's Heeren Wijngaard ontrooft. „Hoe ondermijnt de demon van het alcoholisme in het algemeen onze herderlijke bediening!" roept een Priester-drankbestrijder uit. „Wat kunnen wij nog bereiken, wanneer onze parochianen steeds meer opgaan in zinnelijke genietingen, langzamerhand een stuk van hun verstand verdrinken, achter de biertafel steeds minder ontvankelijk worden voor het hemelsche en goddelijke? Animalis autem homo non percipit ea, quae sunt Spiritus Dei (I Cor. II : 14). Hoeveel .afbreuk het geregeld zoogenaamd matige drinken, het dagelijksch herbergbezoek aan het geestes- en zieleleVen doet, gaat alle berekeningen te boven.... De Vele werkzaamheden, welke de zielzorg tegenwoordig van de* Priesters vordert, hebben hen belet, voldoende aandacht te schenken aan het alcoholisme — tot groot nadeel der zielzorg zelf, want wij verrichten sisvphuswerk, zoolang wij dezen vijand van onzen arbeid niet onschadelijk hebben gemaakt." In denzelfden geest waarschuwde Mgr. egger, de groote Bisschop-tfrankbestrijder en baanbreker der katholieke dtrankweer in Zwitserland. „Slaan wij daarop (het alcoholisme) niet voldoende acht, dan zal het achter onzen rug veel meer verwoesten dan wij aan de andere zijde meenen opgebouwd te hebben .. . Zoolang het volk zulk een heilig vertrouwen stelt in den alcohol en met deze vooroordeelen te zijnen gunste behept blijft, zullen ook de krachtigste middelen geen vat op hem hebben, de bovennatuurlijke niet uitgezonderd."

Ten andere staat dit ook vast, dat de drankbestrijding bewerkt, dat de Priesterlijke arbeid rijkere vruchten draagt. Onverdacht en treffend is in deze het getuigenis der Paters van het Retraitehuis „Manresa": „Wat is die drankbestrijding toch een onschatbare zegen voor ons volk! Wat heeft ze reeds ontzaggelijk veel goeds tot stand gebracht! Dat is wel de eerste, algemeene, allermachtigste indruk, dien we week na week opnieuw krijgen, en die gaandeweg tot een zeer diepe overtuiging is gegroeid...: De drankbestrijders weten misschien niet, hoevele zielen door de katholieke drankweer zijn gered." 2)

* *

*

1) Een groot stuk Christendom, door ondergeteekende. Uitgave van Sobriëtas.

2) Zie: De Geestelijkheid en het Alcoholvraagstuk, door Mgr. EggêR.

De Priester en de Drankbestrijding, door ondergeteekende. Dit