UIT TIJDSCHRIFTEN.

DE QUAÏSTIE VAN HEI SYNDICALISME EN VAN DE VAKVEREENIGINGEN IN DE CIVILTA CATTOLICA. — IX.

In no. 1540 vervolgt de Civilta de artikelenreeks over dit onderwerp. Na herinnerd te hebben aan hetgeen in de vorige artikelen behandeld werd, deelt de schrijver mede, dat hij thans wil gaan antwoorden op de drie volgende beschuldigingen:

10. de geest der artikelen van de Civilta is in strijd met den geest der pauselijke documenten.

20. de citaten, die door de Civilta werden aangehaald, missen kracht en beteekenis.

30. de redeneering van den schrijver der artikelen is

2wak en niet steekhoudend.

* *

*

Merken wij vooreerst op. dat de bewering, als zou de geest der artikelen in strijd zijn met den geest der pauselijke documenten, een veel ernstiger karakter draagt dan de eenvoudige bewering, dat zich in die artikelen een of ande(re meening zou bevinden, die er niet mee overeenkomt. Het kan gebeuren, en feitelijk gebeurt het ook dikwijls, dat in de behandeling van een onderwerp, vooral van zedelijken aard, verschillende schrijvers in sommige punten niet geheel overeenstemmen, maar toch eensgezind zijn in den geest, die hun verhandeling beheerscht. Wie gezond verstand bezit, zal onmiddellijk toegeven, dat, om tegenstrijdigheid te zien in den geest tusschen de artikelen in de Civilta en de pauselijke documenten, het noodzakelijk is, dat die tegenstrijdigheid aanwezig zij niet maar in een afzonderlijk punt. maar in den geheelen opzet, in de beginselen en in de meest belangrijke conclusies.

Welnu, waar zal men in de geïncrimineerde artikelen van de Civilta een dergelijke tegenstelling kunnen aanwijzen ? Zelfs het vermoeden ervan mag zonderling genoemd worden, wanneer men let op het doel van ons tijdschrift, hetwelk juist is om van nabij te volgen, te belichten, en krachtig te verdedigen, te doen kennen, waardeeren en beminnen de pauselijke voorschriften op alle gebied; als men let op zijn strekking en geschiedenis; als men kent de bijzondere genegenheid en liefde van den H. Stoel jegens ons tijdschrift, en de volmaakte overeenstemming, waarin wij ons in betrekking tot onze artikelen over het syndicalisme bevinden met de Unione econamico-sociale, die tot taak heeft om, onder de leiding van den H. Stoel, de vakbeweging in Italië te leiden, en die onze verhandeling tot de hare heeft gemaakt.

Maar, zelfs afgezien van deze overwegingen, eenieder die onbevooroordeeld onze uiteenzettingen vergelijkt met den inhoud der pauselijke documenten, moet zich verwonderen over het feit, dat sommigen tegenstrijdigheid in den geest ervan hebben kunnen ontdekken.

Wat zijn in werkelijkheid de voornaamste punten der pauselijke leer in betrekking tot de vakvereenigingen ? Zooals wij vroeger reeds uitvoerig zagen, zijn het de volgende:

10. dat de vakvereenigingen een groote beteekenis bezitten, welke echter meer den zedelijken kant dan den zuiver-economischen kant raakt;

20. dat het doel der vakvereenigingen zich niet mag beperken tot het economisch belang der leden, maar zich moet uitstrekken tot vele andere goederen van hooger belang, n.1. van zedelijken en godsdienstigen aard;

30. dat zij er steeds voor moeten waken, dat de leden met zorg worden gekozen en onderwezen in de leeringen van den H. Stoel en van de pauselijke stukken;

40. dat het van groot belang is, dat de leiders en bestuurders godsdienstige en brave mannen zijn;

50. dat de statuten en reglementen, die de vakvereenigingen het recht hebben te maken in overeenstemming met haar doel, altijd erop moeten gericht zijn, om onder de leden aan te kweeken den godsdienstzin, den vrede in de huisgezinnen en de liefde tot den arbeid, boven de economische voordeelen, en dientengevolge de gehoorzaamheid, aanhankelijkheid en liefde voor de Katholieke Kerk, en om dit ook openlijk in haar banier te schrijven;

60. dat de vakvereenigingen bij de bescherming en rechtvaardige verdediging van de rechten harer leden zich steeds moeten wachten om ook maar in het minst den klassenstrijd aan te kweeken of de geesten op te hitsen; zij moeten veelmeer trachten om de klassen tot elkander te brengen;

70. dat voor de oplossing der sociale quaestie en de bevordering van het welzijn der proletariërs en armere klassen het noodzakelijke en krachtige middel is het in eere herstellen van de begrippen van rechtvaardigheid en liefde, zooals de Katholieke Kerk die voortdurend leert, en dat de vakvereenigingen daarom moeten zorgen, dat het wederzijdsch vertrouwen tusschen patroons en arbeiders, rijken en armen, niet geschokt worde, doch zich versterke en tot bloei kome;

80. dat bij de zorg voor de lotsverbetering der lagere klassen de hoogere zich niet mogen onttrekken; integendeel hun welwillende medewerking moet gegeven worden;

90. dat de vakvereenigingen niets anders zijn dan privaatrechtelijke maatschappijen, die onderworpen zijn aan de rechtsmacht van den staat; dat zij zich moeten wachten om zich te verbinden met de verstoorders der openbare orde; dat zij juist moeten bevorderen den eerbied voor de wetten en de gestelde machten en dat zij rrioeten zijn een krachtig bolwerk voor den vrede, een cfam tegen cTfe revolutionaire partijen, een toevluchtsoord voor de goedgezinde arbeiders;

xoo. dat het arbeidsloon niet onvoldoende mag zijn om een fatsoenlijken en spaarzamen arbeider te onderhouden; maar dat, al verzet de rechtvaardigheid zich niet tegen het streven naar lotsverbetering, noch de rechtvaardigheid noch het algemeen belang duldt, dat men schade berokkent aan anderen, en onder voorwendsel van grootere gelijkheid, een ander wordt aangevallen, en dat dientengevolge werkstakingen zeer te betreuren zijn, want zij benadeelen niet alleen de patroons en de arbeiders zelf, maar ook den handel en de algemeene belangen, en tengevolge van de gewelddaden en rumoeren, waartoe zij meermalen aanleiding geven, brengen zij dikwijls de openbare rust in gevaar;

110. dat de staat met zijn gezag moet optreden, om den privaateigendom te beschermen, de oproermakers te beteugelen, de goedgezinde arbeiders te bewaren voor het gevaar van verleiding, en de patroons voor het gevaar van plundering, de wettige belangen der proletariërs te verdedigen, door hen te onttrekken aan een onmenschelijke behandeling van hebzuchtigen, en het gevaar der werkstakingen te voorkomen; toch moet hij zich niet meer inmengen dan noodig is, en niet de grenzen overschrijden die hem getrokken zijn voor zijn doel, n.1. het algemeen welzijn;

120. dat de vakvereenigingen onderworpen moeten zijn aan het kerkelijk gezag en zich daardoor moeten laten leiden, en dat de geestelijken van hun kant den leden der