KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD.

fonds 'de uitkeeringen minstens voor de helft voor rijksrekening' komen.

De Minister heeft zich namelijk bereid verklaard,, zoo noodig, meer als de helft voor rekening van het Rijk te nemen.

Zoo opgevat, is de oprichting van een Gemeentelijk Werkloozenfonds een soort verzekering van de Gemeentekas, omdat de Gemeentekas dan hoogstens voor de helft moet dragen, wat zij bij de niet oprichting misschien geheel en ten volle zal moeten uitgeven.

De oprichting van ieen Gemeentefonds is ook van groot belang, omdat de verzekering tegen de financieele gevolgen der werkloosheid daardoor zal bevorderd worden.

Werkloosheid is nu eenmaal een maatschappelijk verschijnsel, waarvan tot nu toe alleen de gevolgen kunnen bestreden worden.

Werkverschaffing is wel is waar ook een middel, doch, zooals we hierna zullen uiteen zetten, dikwijls geheel niet afdoende.

Tot nu toe heeft alle studie over het werkloosheidvraagstuk alleen tot positief gevolg gehad, dat de verzekering tegen de financieele gevolgen algemeen noodzakelijk wordt geacht.

Vandaar dan ook dat de, uit het vrije initiatief der arbeiders zelve voortgekomen werkloozenkassen, meer en meer een groot maatschappelijk belang blijken te zijn.

Daarom ook verleenden, reeds vóór de huidige crisis, de Besturen van 32 Gemeenten in ons land aan die kassen financieelen steun; welk aantal in dezen crisistijd wel minstens verdriedubbeld is.

Als de werkloosheidsverzekering een gemeenschapsbelang is, dan is ook de overheidssteun aan de werkloozenkassen niet alleen ten volle gerechtvaardigd, maar is die steun een lijnrechte zaak van overheidsbeleid, dus ook van Gemeentezorg geworden.

Deze conclusie zit onafwijsbaar verbonden aan de roeping der overheid, waar zij het algemeen belang heeft te bevorderen. I

De oprichting van een Gemeentelijk Werkloozenfonds is ook vooral in deze crisis aan te bevelen, omdat het helpt die arbeiders, welke in goede tijden, zich de opoffering der te storten contributie hebben getroost, met het doel tegen de gevolgen van werkeloosheid althans ten deele beschermd te zijn. Deze voorzorg en zelf help, dient door de overheid gesteund, en aangevuld waar krachten tekort schieten: omdat die zelfhelp de zelfstandige en zedelijke eigenschappen van ons volk verhoogen, en zedelijke verslapping in dezen crisistijd helpen beteugelen.

Van werkverschaffing, wij zejden het hierboven reeds, zijn wij geen principieele tegenstanders, mits deze zoo is, dat zij practisch niet op verplaatsing der werkloosheid neerkomt.

Als bijv. timmerlieden of smeden door werkschaffing grondwerk doen, wat in normale omstandigheden door grondwerkers had moeten geschieden, dan is dat slechts een verplaatsing der werkloosheid van de timmerlieden of smeden naar de grondwerkers.

Alleen wanneer tegen behoorlijk normaal loon werk wordt uitgevoerd, wat in normale tijden niet, of voorloopig niet zoude geschied zijn; alleen dan heeft werkverschaffing eenjge beteekenis.

Als regel Verdient dit stelsel echter niet op die eerste1 plaats aanbeveling, omdat het werk van een werkverschaffing niet economisch zal blijken te zijm, en daardoor overbodig duur wordt.

Bovendien bestaat werkverschaffing als regel in grondwerk, wat in den W inter heel dikwijls door zware vorst en sneeuw onmogelijk wordt gemaakt, en daarom is werkverschaffing veel minder afdoende dan verzekering.

Wij zijn niet tegen werkverschaffing in deze crisis, doch zouden het als een goed middel wenschen beschouwd te

zien, wat echter geenszins de oprichting van een Gemeentelijk Werkloozenfonds, zooals dat door ZExc. den huidig;ert Minister van Financiën wordt gewenschtv overbodig maakt.

Uw geachte Raad behoeft het eene niet om het andere na te laten, vooral nu het jaargetijde en de aanhoudende stijlging van de prijzen der levensmiddelen de tijden voor cle arbeiders zoo bijzonder zwaar maken, is alzijkiige hulp welkom.

Wij dringen er daarom beleefd op aan dat uw geachte Raad tot de oprichting van een Gemeentelijk Werkloozenfonds zal overgaan en stellen ons desgewenscht gaarne beschikbaar alle op die oprichting betrekking hebbende mondelinge of schriftelijke inlichtingen te verstrekken.

DE TEGENWOORDIGE ECONOMISCHE TOESTAND IN DUITSCHLAND.

In het Tijdschrift voor Economische geografie geeft de heer G. E. Huffnagel van dezen toestand een overzicht, naar aanleiding van een uitstapje naar Berlijn in de vorige maand, toen hij veel in aanraking kwam met personen uit de economische wereld. Wat de voeding betreft, is de graanoogst, die dezen zomer was binnengehaald voor dat de oorlog uitbrak, voldoende om in de behoefte van Duitschland aan graan te voorzien, wanneer men in aanmerking neemt, dat een belangrijk deel van de mannelijke bevolking op dit oogenblik zijn voeding op vreemden bodem vindt. Aan vleeschvoorraden zijn groote hoeveelheden varkensvleesch aanwezig (25.6 millioen varkens) en van aardappelen heeft het land ontzaggelijke hoeveelheden.

Eenige grepen doende uit de lange lijst van handelsartikelen, teekent de schrijver bij wol aan, dat hiervan voor de uitrusting van het leger zulke geweldige hoeveelheden gebruikt zijn, dat men aan dat artikel op den duur gebrek zal hebben. Katoen schijnt in grooter reserves aanwezig te zijn; voor linnen is de positie minder gunstig. Duitschland betrekt in normale tijden verbazend veel vlas uit Rusland en deze invoeren hebben nu natuurlijk opgehouden. Jute zal ook spoedig ontbreken. Het legerbestuur heeft beslag gelegd op een groot aantal zakken en men vervaardigt nu papieren zakken met weefsel-inleg, die aan de eischen schijnen te voldoen.

Koffie, thee en tabak zullen eveneens moeilijk van de groeiplaatsen verkregen kunnen worden. Te Hamburg zouden intusschen nog groote voorraden koffie aanwezig zijn. Suiker is overvloedig aanwezig. Er blijft zelfs nog een voor uitvoer disponibel saldo bietsuiker over; het uitvoerverbod voor suiker is, wat de neutralen landen betreft, dan ook weer opgeheven.

Duitschland beschikt over genoeg steenkolen, meer dan het voor eigen doeleinden noodig heeft. De cokesfabricage is nu van groote beteekenis geworden, want daarbij krijgt men als bijproduct de zwavelzure ammoniak, welke als kunstmeststef de plaats inneemt van de ontbrekende Chili-salpeter. 1)

Wat de oorlog aan arbeidskrachten aan de industrie onttrekt, leert het volgende staatje van werklieden in bepaalde bedrijven, die onder de wapenen zijn geroepen:

Metaalbewerkers met 131,891 man

Bouwvakarbeiders » 109,000 >

Transportarbeiders > 61,247 »

Fabriekswerklieden » 44,429 >

Houtbewerkers » 44,060 »

Mijnwerkers » 25,446 »

Timmerlieden » 19,776 >

Boekdrukkers » 12,714 >

Textielarbeiders » 12.165 »

1) Welk artikel door Chili gedurende den oorlog uitsluitend naar Nederland wordt uitgevoerd.