KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD.

Besluit, waarbij plaatsing op de lijst, als bedoeld in art. 4 § 2 der wet op de personeele belasting wordt bevolen, de vraag stellen: welke inrichtingen zijn dan, wanneer men de interpretatie van Ged. Staten volgt, wèl van algemeen belang?

En men zal dan, met de bedoelde Koninklijke Besluiten, moeten antwoorden: geene.

Werkliedenvereenigingen, onverschillig of zij al of niet van bepaalde politieke of confessioneele richting zijn, inrichtingen in het belang van militairen, tehuizen voor gevallen vrouwen, inrichtingen, die bevordering van de ontwikkeling, beschaving, orde, zedelijkheid van bepaalde categorieën van personen beoogen, kunnen niet geacht worden hare werkzaamheden uit te strekken tot alle ingezetenen van het Rijk, eener provincie, eener gemeente — zij allen zouden dus, volgens het oordeel van Ged. Staten van Noord-Holland, niet in aanmerking komen als inrichtingen ten algemeenen nutte, en zij zouden dus, ware deze opvatting de juiste, ook geene vrijstelling van personeele belasting behooren te verkrijgen, aangezien er, gelijk ik trachtte aan te toonen, geen reden bestaat om te dezen opzichte een anderen maatstaf aan te leggen, dan met betrekking tot vrijstelling van grondbelasting.

Gelukkig echter is door sommige directeuren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, maar voornamelijk in menig Koninklijk Besluit, waarbij plaatsing op de lijst gelast werd, een ruimere en m. i. juistere opvatting gehuldigld, en zien wij de bovengenoemde inrichtingen en nog vele anderen wèl geplaatst op de lijst, bedoeld in art. 4 § 2 der wet, en tengevolge daarvan vrijlgesteld van personeele belasting.

De gewraakte enge opvatting van Ged. Staten vindt dan m. i. ook geenszins steun in de door dat college ter motiveering dier opvatting aangehaalde uitspraak uit de Memorie van Antwoord.

Volgens deze uitspraak immers moeten de inrichtingen werken in of uitsluitend beoogen het algemeen belang der ingezetenen van den Staat, der provincie of de gemeente.

Maar dat is toch waarlijk niet hetzelfde als: hare werkzaamheid uitstrekken tot alle ingezetenen van een der genoemde communiteiten in het bijzonder!

Het algemeen belang eener gemeenschap (d. i. in casu: de ingezetenen van Staat, provincie of gemeente) wordt toch zonder eenigen twijfel ook dan bevorderd, wanneer, met uitsluiting van eenig particulier winstoogmerk, gearbeid wordt aan de ontwikkeling1 en de beschaving eener zekere groep van personen, wanneer onder die bepaalde groep de liefde tot orde en velerlei andere maatschappelijke deugden wordt aangekweekt!

Dit karakter van: bevordering van algemeen belang der gemeenschap wordt aan eene inrichting geenszins ontnomen door het feit, dat zij zich rechtstreeks slechts bezighoudt met bepaalde categorieën van personen, of dat zij in haren onmiddellijken werkkring slechts omvat personen, die naar den leeftijd, hun stand of beroep, hun godsdienstige of politieke overtuiging van anderepersonen onderscheiden zijn.

Slechts de omvang van de werkzaamheid ten algemeenen nutte kan door dergelijke meer beperkte werking eveneens min of meer beperkt zijn, aan het wezen van inrichting ten algemeenen nutte kan daardoor geen afbreuk worden gedaan.

Dat dit ook de opvatting is van vele ministers van onderscheiden richting moge blijken uit slechts enkels der vele Kon. Besluiten, waarbij plaatsing op de lijst, bedoeld in art. 4 § 2 der wet gelast werd:

K. B. van April 1905 (ministerie de Meester), waarbij plaatsing op de lijst gelast werd van het Centraal Bureau der Katholieke Sociale Actie.

K. B. van Juni 1911 (minister Kolkman), gelastend plaatsing op de lijst van het Bonifaciushuis (Retraitehuis) te 's Heerenberg.

K. B. van Februari 1912 (minister Kolkman), waarbij de plaatsing gelast wordt van het R. K. Kruisverbond te Ammerzoden.

K. B. van December 1914 (minister TREUB) waarbij' gelast wordt de St. Lodewijksloge te Nijmegen op d^ lijst te plaatsen.

Tal van patronaten zijn trouwens eveneens reeds op de lijst geplaatst en verkregen tengevolge daarvan vrijstelling van personeele belasting — geheel in overeenstemming met de ruimere en juiste opvatting, dat het algemeen belang eener gemeenschap kan bevorderd en gediend worden door een inrichting, die hare werkzaamhied niet tot alle leden dier gemeenschap rechtstreeks uitstrekt.

De enge opvatting, door sommige Ged. Staten aan het begrip ,,inrichting ten algemeenen nutte" gehecht, lijkt mij dan ook geheel in strijd zoowel met een logische en gezonde interpretatie van het begrip: „algemeen nut," als met de sinds jaren in deze door onderscheiden ministers gehuldigde en in practijk gebrachte opvattingen.

Het ware derhalve in hooge mate wenschelijk, dat Ged. Staten, hetzij uit eigen beweging, hetzij onder den drang eener vingerwijzing van hoogerhand, er toe mochten besluiten hun eng standpunt te verlaten en zich bewegen in den lijn der vele beslissingen, die ten ten aanzien van de personeele belasting de ruimere op vattingen huldigen.

Dan zouden althans onze voor het algemeen belang zoo bij uitstek nuttige patronaten, voor zoover hun gebouwen aan Kerkgenootschappen behooren, ook van de vaak zeer zware grondbelasting worden vrijgesteld, en zou hunne nuttige werkzaamheid, door hen zonder eenig winstbejag met vele opofferingen verricht, niet worden in g'evaar gebracht door den druk van zware lasten, gevolg eener te enge, en, het kan niet ontkend, enghartige interpretatie.

Mr. A. TEPE.

UIT TIJDSCHRIFTEN.

WETGEVING OP HET LANDBOUWCREDIET. — II.

Als een alternatief kan men den leener de keuze laten, als bij sommige Europeesche banken, om hypotheekbrieven.