KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD.

het recht heeft om hetgeen goed, schoon en nuttig is na te streven, dan kan toch de volmaakte ontwikkeling; van niemand, van wie ook, worden tegengewerkt. We moeten weer terug naar 't standpunt, dat de Zaligmaker innam: terwijl Hij zijne leer over 't rijk des hemels afkondigde, sprak Hij over de mensóhelijke ziel, en ver boven 't verschil van geslacht weidden Zijne goddelijke blikken. Geheel de prijs van 't leven bestaat voor Hem in kennis en liefde, in zijn en werken; daarom geeft Hij aan ieder 't voorrecht, draa'gt aan ieder den plicht op om elkander te helpen, elkander in nooden en zorgen beter te leeren kennen, sterker te beminnen. Zoo zal 't werken voor 't welzijn van den naaste steeds zegenrijker worden. Iedereen, die christelijk denkt, zal dat volmondig moeten toegeven.

Maar daarom heeft zij ook 't recht op breedere ontwikkeling van haar vrouwelijke gaven.

Wie zich ontwikkelt, verandert in zijn natuurlijke gaven niet, maar wordt meer en meer zich zelf, zoo de opvoeding in goede richting gaat. Wordt de vrouw in een breedere ontwikkeling opgenomen, dan zal ze haar natuurlijke gaven in sterkte en schoonheid zien groeien, haar invloed zien stijgen. De wereld brengt echter zijn bewondering niet aan de vrouw, die onbeschaamd mannenallures heeft aangenomen; noch 't weten der vrouw, noch de krachten van geest, hart of lichaam mogen zóó gevormd worden, dat ze zulk een caricatuur van 't vrouwenkarakter kunnen voortbrengen. Laat het gaan over opvoeding van man of vrouw, — het doel blijft altijd de volmaking van eigen gaven, 't Ideaal mag nooit worden, wat de heidensche wereld in de dagen van zijn diepste bederf zong over de opvoeding der1 beide geslachten:

Nu moet de man meer groeien tot een vrouw, zij tot

een man;

Hij moet zich vormen tot zachtheid, tot zedelijke hoogte. Zij tot verstand en kradht en heerschersmatht.

Zulk een heidensche opvatting zou diep-treurige gevolgen voor de vrouw en haar invloed met zich meesleepen.

Dikwijls wordt ook deze stelregel als leidende gedachte voor de opvoeding der vrouw gëgeven: de vrouw is geboren voor 't lijden, de man voor de daad. Zulke beweringen moeten verdwijnen uit de practische vorming der vrouw. Beiden, man en vrouw zijn geboren om te werken en te lijden. Bij opvoedinjg van man en viouw is het zaak hen krachtijg te vormen, hun persoonlijke energie en ondernemingsgeest te prikkelen, hun verstand te openen, hun geesteskring te verwijden, hen in aanraking te brengen met de in-droevige werkelijkheid van 't menschenleven, en een diep gevoel van rechtvaardigheid in te storten.

Velen verlangen in onze zelfzuchtige, ongeloovige dagen, dat de vrouw niet zou oordeelen, niet zou zien, dat ze enkel zich door verbeelding zou laten geleiden, opdat ze iedereen, die met haar in aanraking kwam, als een halven god zou vereeren. Zulk een opvatting is een heidensch egoïsme, en nog wel van de laagste soort.

Een vrouw opvoeden, opdat ze vóór alles bijval in

de wereld zou vinden, is zoo dikwijls voor haar een bederven van haar natuurlijke gaven, dat is voor haar sluiten de meest schitterende vooruitzichten van 't leven, dat is stellen 't minste gedeelte der opvoeding boyen 't hoogste, uiterlijk gedrag en kleeding boven opofferende liefde en zelfvergetenheid. ,,'tls een vernedering der vrouw, zoo zeide Mgr. Spalding, in de vrouw alleen een candidaat voor 't huwelijk te zien. Het celibaat belet den man niet de eer van zijn geslacht te zijn. En zoo kan het ook zijn voor de vrouw. De minachting, die nu en dan voor de vrouw aan den dag komt, die 't kloosterkleed kiest of in de wereld niet in 't huwelijk treedt, is een laatste spoor van een heidensche opvatting over de vrouw." i)

In de opvoeding van man en vrouw is het doel al hun natuurlijke gaven tot zoo hoog mogelijke volkomenheid op te voeren, de gaven van verstand, wil en hart, de gaven, die voortkomen uit uiterlijke bevoorrechting, uit dieper geestesleven, uit krachtige gezondheid, — eindelijk de duurzame vreugde verhoogen, die opgroeit uit de onbeperkte overgave van zichzelf aan een edele onderneming. Man en vrouw moeten geschikt gemaakt worden, zichzelf zonder beperking en terughouding aan hun levensroeping te geven, en verder vertrouwen op Gods voorzienigheid, en natuurlijke gaven.

Die krachtige,' volle ontwikkeling van natuurlijke gaven is geheel iets anders dan dat sterk heerschende woord van 't oogenblik: ,,zich uitleven". Het beteekent wegwerping van alle zelfbedwang, een vrij laten opgroeien van allerlei onbedwongen hartstochten. Volle ontwikkeling is met beteugeling verbonden; wij kunnen de eene zijde van onze natuur onmogelijk ontplooien, zonder de andere in haar groei tegen te houden. De natuurlijke mensch moet van veel afstand doen, wanneer zijn hooger leven vrij wil wörden. Wie het uitleven prediken, moesten maar duidelijker zeggen, wat uitgeleefd moest worden, luimen en grillen, of wel geest en wil, zelfzucht of opofferende liefde. Zoo onze hoogere gaven zich vrij willen uitleven, dan moet de lagere natuur verzaking en gehoorzaamheid worden opgelegd, wordt de lagere ontketend, dan moet de hoogere kwijnen.

De volle ontwikkeling, die ik u voorhoud, is verbonden met harde oefening en onthouding; hei lagere willen moet onderworpen zijn aan het hoogere: die gehoorzaamheid beteekent hier niet de dood, maar haar leven. Eerst als dienares van een hooger leven, brengt het lagere willen haar rijkste leven te voorsfchijn. De plant komt pas tot zijn vollen bloei door 't wegsnijden van de wilde wortelloten. Door volgzaamheid van 't lagere komen de hoogere levenskrachten pas tot volle machtsontplooiing. 2)

Wie van den anderen kant toegeeft aan luimen en lager willen, verliest alle weerstandsvermogen tegenover uiterlijke verlokkingen en indrukken: de omgeving krijgt steeds grootere macht en onderdrukt hem ten slotte; wie alle zelfverloochening verwerpt om persoon-

1) Op. cit. pag. 43.

2) Foerster, Levenswandel. Ploegsma, Zwolle, pag. 57 en vlgd.