KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD.

lijke zelfverhooging, verliest alle macht over 't lagere willen.

Zoo moet dus die zelfontwikkeling niet worden opgevat: alles moet staan onder de heerschappij van den wil. Maar dan ook kan doel der opvoeding zijn de ontwikkeling van iedere gave, zedelijk of geestelijk. Doch door de inwerking kunnen ze allen tot de hoogste kracht worden ontplooid; de kracht van onzen wil, de fijnheid van den smaak, de levendigheid der verbeelding, de macht der sympathie — alles kan door een goede leiding meer en meer volmaakt worden. Opvoeden is onder de leiding va,n den wil meer en meer tot volle kracht opvoeren, wat in kiem aanwezig was. Alle eigenschappen kunnen zoo 't doel der opvoeding worden. Fijnheid en zachtheid in omgang kunnen het evengoed zijn als kracht van willen. Zooals 't licht der zon, de bloemen, de zang der vogels het hunne bijdragen voor de aantrekkelijkheid des levens, zoo kunnen het ook al de eigenschappen van den mensch; daarom moeten zij allen ontwikkeld worden.

Wie echter zoo voortdurend voor zelfvolmaking werkt, arbeidt met God, gaat door het leven met Hem. Immers, slechts zooveel kracht te bezitten dat men de last van 't leven kan dragen, dat men zijn dagelijksche plichten kan vervullen, dat men tegen de zorgen van één huisgezin is opgewassen, dat is zwak zijn, dat is ver beneden de wilskracht blijven, waarvan de heiligen en helden 't geheim kenden, maar dat ieder werk licht maakt. Indien wij anderen levensvreugde willen brengen, dan moeten wij meer levenskracht en weerstand ontwikkelen, dan ons eigen bestaan eischt; juist door anderen bij te staan, anderen levensblijheid te brengen, groeit eigen verstand, geluk, wijsheid en deugd. Houd goed de overtuiging vast, dat uit een zedelijke tekortkoming niets goeds kan voortkomen, dat een fout nooit voordeel kan aanbrengen. Laat iedere vrouw zoo optreden, dat, indien iedereen haar zou navolgen, het beter zou gaan in onze omgeving.

Zijn gaven niet ontwikkelen, aan anderen gelijk willen blijven, is zich zelf tot minderwaardigheid veroordeelen. Zeker, duizende moeilijkheden rijzen op voor de vrouw, zoo ze zich wil verheffen boven anderen; ze ontkomt niet aan vernederende critiek. Juist op 't ooigenblik, dat ze mee wil strijden voor Christelijke oplevinig dei: maatschappij, schrijft een Noorsch schrijver zijn hekelend werk over de minderwaardigheid der vrouw. De groote tooneelschrijver Ibsen voert slechts vrouwen op, die voor het grootste gedeelte hun verstand verloren. Maar juist die tegenspoed en tegenwerking roept nieuwe krachten op, sterkt den geest en den wil. Wij worden slechts groot door overwinningen; de moeilijkheden, die wij te boven kwamen zijn als verhevenheden, waarop wij ons ver boven het gewone kunnen verheffen. Tegenkanting wekt op, versterkt en regelt den wil, geeft aan 't verstand 't bewustzijn van kracht, plant in 't hart het vertrouwen in werkzaamheid van een volhoudenden arbeid. Zij, die allen strijd ontvluchten, zijn van te voren reeds overwonnen. Alles gemakkelijk maken, dat is zich een weg banen, om spoedig van de hoogte neer te

vallen. Geven aan de jeugd, wat ze door eigen inspanning moet trachten te verwerven, is de jeugd verzwakken en bederven. Gelukkig1 dikwijls het kind der armen, dat iederen dag nieuwe moeilijkheden ziet oprijzen om1 iets te kunnen worden — maar diep rampzalig het vertroetelde kind, da(t door 't bewustzijn van rijkdom Voortdurend naar weelde en genotzucht wordt gevoerd.

,,Moeders", zoo zeide eens Mjgr. Spalding, „moeders, wier opofferende toegenegenheid het hoogste goed is, dat de wereld kent, hardt uwe dochters. Leidt ze niet langs de wegen van weelde, maar voert ze langs het harde en smalle pad, dat hen zal brengen door krachtige zelfoverwinning tot het bezit van God en alle goejd. Opvoeding is het resultaat van menschelijken invloed; een vader, een moeder tehuis — een hart vol liefde en toewijding! in de kerk; man of vrouw met open oog en frissche kracht in de school; een groote geest, die zich uitspreekt in een boek, ziedaar de opvoedende machten. Het ware leven vloeit pas voort uit het leven, en de godsdienst, die niets anders is dan de hooigere macht van 't leven, kan slechts uit God en godsdienstige zielen voortvloeien. Niet door woorden maar enkel door 't ware leven kunnen wij middelpunten worden van zedelijken invloed.

Zijn zooals geheel de wereld — den breeden we!g volgen — slechts gelijkheid willen — zelfs gelijkheid met hen, die ver beneden ons staan — kan dat het ideaal zijn der Katholieke vrouw? Zulk een ideaal nastreven, is een ontkenning van God — dat is zeggen tot hen, die zich willen opwerken tot iets hoogers, tot iets volmaakters, tot breederen invloed: ge zijt eerzuchtig. Niet dat hooigere zoekt de Christelijke vrouw voor zich — maar om wel te doen, om te behagen aan God en aan de menschen. *)

P. VAN LUYK s.J.

1) Le Christianisme et la Femme par G. d'Arambuja. Paris 1899, pag. 16 en vlg.

UIT TIJDSCHRIFTEN.

DE PLAATS VAN HET KATHOLICISME IN DE SOCIALE POLITIEK SINDS KETTELER. - III.

Het was voor de sociale ontwikkeling een ongeluk zonder weerga, dat bijna in alle ti j dien ten tijfde der verandering het economisch liberalisme heerschte. Zijn leer der vrije mededinging benadeelde en vernielde op den duur niet alleen de industrie maar ook den arbeider. Ook om nog een andere reden: het liberalisme heeft den menschelijken arbeid tot een waar verlaagd, doordat het voor de prijsbepaling daarvan dezelfde regels en beginselen opstelde als voor elke andere waar ook. Het vergat, dat da arbeid iets aan den mensch inhaerents is, en van hem niqt kan gescheiden worden. Aanbod en vraag zijn de alleen bepalende factor voor het arbeidsloon — zij de alleen rege(lenden, de contractvrijheid vooropstellende. Dat deze voor den arbeid rechtens bestond, is vanzelfsprekend — econor misch kan echter even natuurlijk geen sprake ervan zijn. De bezitlooze moest de meest voor de hand liggende arr