KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD.

beidsgelegenheid aangrijpen, wilde hij niet verhongeren. Maar op welke voorwaarden ? Aanbod en vraag regelden het loon — beide factoren lagen zoo ongunstig mogelijk voor den arbeider en andere waren er niet; zedelijke momenten bad het liberalisme uitgeschakeld. Het is wellicht d0 grootste verdienste van Karl Marx, dat hij, tezamen meï Engels, de ontzettende toestanden in de Engelsche industriestreken heeft blootgelegd, waarbij hij steunde op officieel materiaal. Het ontstaan van. het socialisme kan onder zulke omstandigheden niet verwonderen. De grenzelooze uitbuiting der massa door [de industrie kan dit gemakkelijk doen voorkomen als iets fdat in 't algemeen eigen was aan de kapitalistische ordening. Het (cynisme, waarmede het liberalisme deze volkswelvaart priees, die geen rekening hield met de l&er Van de Verdeeling — die zwakste plek. in het liberale systeem dver 't algemeen genomen — doet de haat begrijpelijk voorkomen der onderdrukten tegen de heerschende klasse. Marx was |de kop, die den geleerden onderbouw leveren kon voor het voor hem vaststaande feit der uitbuiting der arbeiders door het kapitalisme—Marx deed dat in zijn groote werk „Das Kapital" — den onderbouw, zeg ik, want het resultaat was voor hem van te voren reeds gegeven. De grondslag van zijn systeem vormt zijn waardeleer en daarop steunend de theorie van de meerwaarde. De voor Duitschland van meer beteekenis zijnde Lassalle, — tenminste voor zoover er sprake is van de eerste ontwikkeling van het socialisme — stelde de ijzeren loonwet op, die wreede en harde wet, volgens welke de arbeider juist datgene als loon krijgt, waarmede hij zijh noodzakelijkste behoeften bevredigen kan. Het voor LaSsalle bijzondere aan deze wet is eigenlijk slechts he|t woord „ijzeren", in haar inhoud was zij reeds lang door liberale theoretici ingevoerd.

Het is karakteristiék voor de socialistische opvatting van de sociale kwestie — bok thans nog — dat deze onafscheidelijk is verbonden met de kapitalistische economische ordening — de uitbuiting van den arbeider, zijn berooving van de volle opbrengst van den arbeid, houdt slechts op met' deze zelf. Het consequente liberalisme mocht geen sociale kwestie erkennen, voor hem was alles slechts noodzakelijke ontwikkeling, veroorzaakt door de economische natuurwetten. Gingen de zwakken al ten gronde, — natuurkeuze, die een eindelijken hoogsten toestand der maatschappij garandeerde.

Uitgaande van de overweging, dat groote bewegingen — waarvan de arbeidersbeweging er ongetwijfeld een is — niet alleen op materieele grondslagen kunnen ontstaan, maar dat sterker geestelijke drijfveren aanwezig moeten zijn, hebben katholieke geleerden, meer dan alle anderen, den filosofischen grondslag der 'maatschappij bestudeerd. Het subjectivisme, die geweldige revolutie in de gedachte van den toenmaligen tijd, 'het individualisme der reformatie is in laatste instantie de oorzaak van het verderfelijk liberalisme, dat met zijn omverwerping van alle grenzen in het economisch leven zoo oneindig Veel heeft bijgedragen tot verscherping, ja in 't algemeen tot het ontstaan der sociale kwestie. De begrippen, die het geheele le1 ven der middeleeuwen — geestelijk zoowel als economisch — hadden doordrongen, ondergingen een belangrijke verandering. De plaats van het individu in staat en maatschappij werd een geheel andere, omdat staat en maatschappij zelf anders werden opgevat. Het christelijke solidairisme, als feit en ethisch beginsel, verdween, en in zijn plaats trad het op het individualisme gegronde egoïsme.

„De zoogenaamde arbeiderskwestie is in haar wezen een

kwestie van arbeidersvoeding" i), met deze woorden, die hij aan het begin van zijn boek stelt, kenteekent Ketteler duidelijk de opvatting, die hij van de sociale kwestie heeft. Belangrijk verder gaat Hitze. Voor hem is het „kernpunt der sociale kwestie" „de economische — cultuurvijandige — uitbuiting van den vierden stand door den derde, of van den arbeid door het kapitaal" 2) en op een andere plaats 3) „onze sociale kwestie van 'thans is hoofdzakelijk het resultaat der extreme ontwikkeling 'van de kapitaalheerschappij". Beide keeren identificeert dus Hitze de arbeiderskwestie geenszins met de voedingskwestie. Hij vat ze tenminste in zijn woorden in veel wijder zin als cultuurkwestie op, doordat hij bij gelegenheid den „innerlijken gram, nijd, verbittering, verv|al met de maatschappij, met God en zich, zelf" 4) aanduidt. Daarmee is Hitze zeer nabij het eigenlijke probleem gekomen, dat behalve de materieele verbetering de opneming van den vierden stand in de maatschappij eischt.

Wij zouden echter Ketteler onrecht doen, wanneer wij veronderstelden, dat hij de sociale kwestie niet tevens ook als een ethische had opgevat. Verrassend scherp is herhaaldelijk bij hem het denkbeeld van het solidarisme uitgedrukt, zoo b.v. wanneer hij zegt: 5) „De arbeider komt echter ook in aanmerking in verband miet zijn medemenschen. Zijn leven ontvouwt zich in deze dubbele betrekking, in de ontwikkeling en ontplooiing zijner eigen krachten en in het geven 'en nemen van hulp met betrekking tot zijn medemenschen. Dat is de sociale, de corporatieve zijde van zijn bestaan, die hem even eigen is als de individueele, persoonlijke. Alleen wanneer beide factoren samenwerken, verkrijgt de rnensch zijn volle ontwikkeling volgens de hem door God voor zijn ontwikkeling gegeven wetten."

Uit deze meening is ook te Verklaren het woord, dat hij in zijn beroemde rede op de Liebfrauenheide gesproken heeft: „Niet de strijd tusschen werkgever en werknemer moet het doel zijn, maar een rechtmatige vrede üusschei} beide." Dat alles mag ons echtjer toch niet bedriegen omtrent dit eene: de arbeiderskwestie is voor Ketteler in hoofdzaak een armenkwestie, wanneer ik mij zoo mag uitdrukken, en oo"k Hitze stond, wanneer ik mij niet bedrieg, in den eersten tijd volstrekt op dit standpunt — beiden waren zij aanhangers van de ijzeren loonwet. Ketteler uit zich als aanhanger daarvan met de woorden: 6) „Zooals de prijs zich regelt naar de productiekosten ervan, zoo; regelt zich de prijs van den arbeid naar de allernoodzakelijkste behoeften der menschen aan levensmiddelen, aan voeding, kleeding en woning!"

Zoo beslist heeft Hitze zich wel is waar nergens voor de ijzeren loonwet uitgesproken — en bij den huidigen stand der toestanden zal hij wel nauwelijks meer als een aanhanger van deze „wet" mogen aangeduid worden. Natuurlijk is het deze genoemde auteurs volkomen duidelijk, wat de laatste oorzaken zijn van de sociale kwestie.

Naast de economische ontwikkeling draagt de onderrriijning van alle christelijke grondbeginselen een voorname schuld — en wel een ondermijning van de zijde der 'werknemers als van die der werkgevers. Haat en nijd tegen de

1) Ketteler. Die Arbeiterfrage und das Christentum.

2) Die soziale Frage und die Bestrebungen zu ihrer Lösung, blz. 24.

3) idem, blz. 82.

4) idem blz. 27.

5) idem blz. .66

6) Ketteler. t. a. p. blz. 10.