KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD.

toegezonden aan de leden der Staten-Generaal, waarin uitvoerige bijzonderheden omtrent den financieelen steun zullen worden medegedeeld.

Ook in het onderhavige kwarfaal was het mogelijk, de steeds aangroeiende uitgaven van het Kon. Nat. Steuncomité te bestrijlden uit de binnengekomen giften. Toch is het te voorzien, dat zulks niet lang meer het geval zal zijin. De gelden, die bij het thans bij de ie Kamer der StatenGeneraal aanhangige wetsontwerp aangevraagd worden, als subsidie voor het comité, zullen dan waarschijnlijk moeten aangesproken worden. Toch hoopt de ondergeteekende, dat vooral uit die streken en uit die bedrijven, waar de huidige tijdsomstandigheden niet alleen geen nadeeligen invloed uitoefenen, doch waar zelfs groote oorlogswinsten gemaakt worden, de giftten ruimer zullen gaan vloeien, zoodat het leunen op de staatskas nog lang zal kunnen worden uitgesteld, ja wellicht achterwege zal kunnen blijven.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, POSTHUMA.

UIT TIJDSCHRIFTEN.

STRAFRECHTELIJKE BESTRIJDING DER ONEERLIJKE MEDEDINGING.

Om begrijpelijke redenen zijn in 't K■ S. IV. geen beschouwingen opgenomen over het Wetsontwerp tot strafrechtelijke bestrijding der Oneerlijke Mededinging, hetwelk op 29 April 1.1. door de Tweede Kamer met groote meerderheid werd aangenomen.

Toch is in dit Weekblad zeker wel op haar plaa;ts, eene beschouwing over de practische beteekenis van dit wetsvoorstel, wanneer het tot wet zal zijn verheven, Het is ons daarom aangenaam, dat wij' eene degelijke beschouwing hierover kunnen ontleenen aan het Tijdschrift Nijverheid en Overheid (no. 8):

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op Donderdag 29 April 191 5 met 67 tegen 6 stemmen aangenomen het voorstel van wet van den heer Aalberse tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met een nieuw artikel, ter bestrijding der oneerlijke mededinging. Op het groote belang dat de nijverheid heeft bij de tot standlcoming van dit wetsvoorstel, wezen wij reeds in No. 7, eerste jaargang van dit dJSscnrïTt. Wij achten het wenschelijk nog eens de aandacht' van onze lezers op dit wetsontwerp te vestigen.

Het wetsontwerp strekt om na artikel 328 een nieuw artikel in het Wetboek van Strafrecht in te voegen, luidende .

Artikel 328 bis.

Hij, die om het handels- of bedrijfsdebiet van zich zelven of van een ander te vestigen, te behouden of uit te breiden, eenige bedriegelijke handeling pleegt tot misleiding van het publiek of van een bepaald persoon, wordt, indien daaruit eenig nadeel voor concurrenten van hem of van dien ander kan ontstaan, als schuldig aan oneerlijke mededinging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar, of geldboete van ten hoogste negen-honderd gulden.

In den titel over „Bedrog" wordt dus een nieuw artikel opgenomen, waarin het nieuwe misdrijf „Oneerlijke mededinging" wordt omschreven.

Dat de hulp van den strafrechter wordt ingeroepen, vond in de Tweede Kamer verre van algemeene instemming. Ook onder de Voorstemmers waren er meerderen, die slechts schoorvoetend hun stem voor het wetsontwerp hebben uitgebracht, omdat nog niet was beproefd langs civielrechtelijken weg de oneerlijke mededinging krachtig te bestrijden.

Eerst wanneer het onmogelijk bleek aan de oneerlijke concurrentie door privaatrechtelijke voorschriften paal en perk te stellen meende men, dat oneerlijke mededinging onder de misdrijven behoorde te worden opgenomen.

Hoe groot het bezwaar ook is, telkens andere feiten tot strafbare feiten te stempelen, meenen wij' toch, dat hier de hulp van den strafrechter terecht is ingeroepen, en wel om verschillende redenen. Succesvtolle bestrijding van de oneerlijke mededinging is ons inziens alleen mogelijk indien zij strafbaar wordt gesteld. De wetenschap dat men zich aan een misdrijf schuldig zou maken, zal velen terughouden om tot oneerlijke mededinging zijn toevlucht te nemen. Een civielrechtelijke actie geeft onvoldoende bescherming omdat bij ons tegenwoordig procesrecht aan het voeren van een proces te groote bezwaren zijn verbonden. Maar bovendien ontbreekt in de meeste gevallen de civielrechtelijke actie en is men tegenwoordig geheel onbeschermd. De omvang, die de oneerlijke concurrentie hier te lande heeft genomen maakt de zaak hier te lande urgent.

Een gevolg van het strafbaar stellen zal zijn, dat de benadeelden in de gelegenheid worden gesteld met meer kans op succes een burgerrechtelijke actie in te stellen. Ook bij: de enge uitlegging die de Hooge Raad aan het woord „onrechtmatige daad" in, art. 1401 van het Burgerlijk Wetboek geeft zal alsdan „oneerlijke mededinging" tot een onrechtmatige daad zijn gestempeld.

Kunnen wij ons met het strafbaar stellen van oneerlijke mededinging vereenigen, toch willen wij ons niet ontveinzen, dat het nieuwe artikel in de practijk tot moeilijkheden aanleiding kan geven. Dit zal een gevolg zijn van de algemeenheid der strafbepaling. Men heeft verschillende vormen van oneerlijke mededinging onder een algemeene bepaling strafbaar willen stellen. Daardooir is de redactie van de strafbepaling zoo vaag geworden, dat het moeilijk is na te gaan welke handelingen onder het begrip „oneerlijke mededinging" vallen. De grens waar de mededinging oneerlijk begint te worden is uiterst moeilijk te trekken.

Alvorens zich eenige jurisprudentie zal hebben gevormd zal het voor handelaren en ondernemers dikwijls niet zijn uit te maken of eenige handeling al dan niet onder de strafwet valt. Dat dit zeer ongewenscht is behoeft geen betoog. Bij de steeds scherpere concurrentie moet men voor de vestiging, het behoud en de uitbreiding van zijn handels- of bedrijfsdebiet steeds meer doen. Men zal zich dus niet kunnen onthouden van handelingen om zijin handels- of bedrijfsdebiet te vestigen, te behouden of uit te breiden. Hierin ligt op zich zelf niets ongeoorloofds. Integendeel, deze handelingen zijn voor een goed handelaar of ondernemer onvermijdelijk.

Hoewel in den regel niet benadeeling van concurrenten het doel dezer handelingen is, doch vooruitgang van eigen handel en onderneming, is het niet te ontkennen dat daaruit nadeel voor concurrenten kan ontstaan. Het strafbare van de handelingen zit dus ook niet in het nadeel, dat daaruit voor concurrenten kan voortvloeien.

De reden van het strafbaar stellen is dat er moet zïjin een bedriegelijke handeling tot misleiding van het publiek of van een bepaald persoon.

In het doel der handeling, n.1. de vestiging, het behoud en de uitbreiding van het handels- of bedrijfsdebiet van zich zelf of van een ander ligt een beperking, omdat daardoor niet elke bedriegelijke handeling tot misleiding van het publiek of van een bepaald persoon strafbaar wordt gesteld.

Een tweede beperking is, dat uit de handeling eenig nadeel voor concurrenten van hem of van dien ander moet kunnen ontstaan.

Zooals wij boven schreven, zijn onder deze beperkingen bedriegelijke handelingen tot misleiding van het publiek of van een bepaald persoon strafbaar gesteld. Van belang is het te weten, welke handelingen hieronder vallen.