KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD.

wikkeld waren en in de praktijk hunne vakbekwaamheid bewezen hadden.

De eisch eener akte zal de keuze van personeel vergemakkelijken en den lust, om leeraar bij het vakonderwijs te worden, vergrooten. Het gehalte van het onderwijs zal er door verbeteren, omdat voortaan iedere leeraar ook bevoegd zal zijn in het bijzondere vak, dat hij doceert. Ook de uniformiteit in het vakonderwijs zal er door bevorderd worden.

Daar staat tegenover, dat het onderwijs noodzakelijk kostbaarder zal worden en dat vakscholen in kleine en algelegen gemeenten groote bestaansmoeilijkheden zouden krijgen. Vandaar enkele verzachtende bepalingen.

Vooreerst zullen bij alg. maatregel v7 bestuur zekere scholen en vakken worden aangewezen, waarbij de verplichting van het bezit eener akte niet geldt. (Art. 7 n°. 3.) Hierbij heeft men vooral gedacht aan de praktische vakken, waarbij gewoonlijk bekwame vaklieden als onderwijskracht gebruikt worden. Vervolgens is eene akte niet vereischt voor hen, die, van vakonderwijs geen beroep makend, van den minister vergunning gekregen hebben voor het geven van zoodanig onderwijs. (Art. 7 n°. 4.)

Eindelijk is er nog een overgangstermijn van 10 jaar toegelaten, gedurende dewelke een ieder, gelijk tot heden, na vergunning van den Minister, vakonderwijs mag geven (art. 63), terwijl ieder, die thans reeds vakonderwijs geeft aan dezelfde inrichting, daarmee z'n heele leven mag blijven doorgaan. (Art. 64.)

Behalve de akte van bekwaamheid, wordt nog gevorderd een bewijs van goed zedelijk gedralg (art. 7) en een zg. bewijs van paedagogischen aanleg (art. 37), welke de gewone eischen zijn voor het geven van lager en middelbaar onderwijs. Bijzondere schoolbesturen, welke een leeraar wenschen aan te stellen, moeten de verschillende getuigschriften ter inzage doen verstrekken aan Burgemeester en Wethouders. (Art. 21.)

Overeenkomstig deze wet zullen vervolgens akten van bekwaamheid, alsmede examencommissies tot het afgeven daarvan, worden ingesteld, en wel voor de volgende vakken (art. 30):

a. het handelsonderwijs;

b. de zeevaartkunde;

c. de mijnbouwkunde;

d. de wis-, natuur- en scheikunde;

e. de mechanica, de kennis van werktuigen en de technologie;

/. het teekenen en de vakkennis;

1 g. de praktijk van ambacht en nijverheid;

| h. het koken en de huishouding;

i. het naaldwerk.

In hoever deze toekomstige vakken verband zullen houden met de praktijk, is moeilijk uit te maken, zonder de programmate en de bij alg. maatregel van bestuur uit te vaardigen algemeene voorschriften gezien te hebben. Wat bijv. eene akte voor ,,teekenen en vakkennis en daarnaast eene voor ,,de praktijk van ambacht en nijverheid" zullen omvatten, is mij allesbehalve duidelijk. Echter kunnen volgens artikel 31 deze akten

in on derscheidene vakken gesplitst worden ; daardoor kwam er misschien meer teekening in de staalkaart van art. 30.

Opleiding en salariëering der leeraren.

Behalve aan diplomeering, is er altijd groote behoefte geweest aan opleiding van leerkrachten bij het vakonderwijs. Beide instellingen werken elkaar in Se hand bij het verkrijgen van een geschoold personeel. Het spreekt vanzelf, dat, waar het vakonderwijs zelf nog geen harmonisch geheel vormt, de opleiding der leerkrachten nog veel onregelmatiger moet zijn.

Waar nu het wetsontwerp slechts weinig wil ingrijpen in de ontwikkeling van het vakonderwijs, daar spreekt het vanzelf, dat omtrent de opleiding der leerkrachten al heel weinig bepaald kan worden. De Regeering is niet erg gelukkig in de toelichting van de reden, waarom bepalingen omtrent de opleiding der leeraren achterwege moesten blijven.

Slechts art. 9 bepaalt omtrent de opleiding, dat daarvoor van vakscholen gebruik gemaakt kan worden, op voorwaarden, bij Kon. Besl. bepaald. Hieruit maak ik op, dat bijv. aan middelbare technische scholen gelegenheid kan worden gegeven om opgeleid te worden voor leeraar aan eene ambachtsschool of eenen praktischen vakcursus, of dat gebouwen en leermiddelen van vakscholen gebruikt kunnen worden bij de opleiding van leeraren. Uit den aard is subsildiëering der opleiding niet buitengesloten, al spreekt de wet ër niet over.

De salariëering der leeraren is eveneens buiten de wettelijke regeling gelaten. De Memorie van Toelichting Igeeft daarVan op deze wijze rekenschap: „Dat eene normale weddenregeling voor het onderwijzend personeel wordt vastgesteld, aan welke de vakschoolbesturen zich zullen hebben te houden, of beneden welke zij althans niet zullen mogen gaan, is inderdaad urgent te , achten. Aanvankelijk heeft de ondergeteekende de moge- 1

lijkheid overwogen, zoodanige regeling in de wet zelve Vast te leggen, maar hij is van dit denkbeeld teruggekomen, vooreerst uit hoofde van de overweging, dat bij zoo uiteenloopende typen van scholen op dit gebied zoodanige regelinig de wet zeer ingewikkeld zou maken v en ten andere omdat bij den gestadigen groei van het vakonderwijs die regeling in de toekomst allicht telkens aanvulling zal behoeven, hetgeen sneller kan geschieden, wanneer (zij (niet in (de wet, maar in een algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgelegd."

Het ligt dus wel in het voornemen der Regeering, eene salarisregeling in te voeren. Deze zal tegelijk worden geregeld met de andere zaken, waarover artikel 16

spreekt.

Financiëele opzet der vakscholen.

De vakscholen van gemeenten en rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen worden door het Rijk gesubsidiëerd, overeenkomstig de artikelen 24 e.v. Dit subsidie wordt voor alle scholen bepaald op een bedrag van 50 pCt. der netto kosten; onder netto kosten worden verstaan de in de wet zelve opgesomde uitgaven verminderd tnet de ontvangsten.