kinderen, geen onmondigen meer; wij willen ons woord medespreken. De kracht die de patroon put uit zijn bezittingen en zijn kapitaal, willen wij vinden in onze beroepsv.ereeniging. Wanneer wij alleen blijven, blijven wij zwak; laten wij ons vereenigen en wij zullen frank en vrij onze looneischen stellen; want dan zullen wij de gelijken van onze meesters geworden zijn."

De gelijkheid der menschen is een feit, wanneer men alleen hun oorsprong, hun afkomst en hun natuur be* schouwt ; zij is het ook nog wanneer men hun bovennatuurlijke bestemming in aanmerking neemt. De gelijkheid in den maatschappelijken handel, in de gemeenschappelijke betrekkingen, behoeft daarom niet te worden verworpen, a priori, als een kwaad, wij zien er veeleer een goed en een vooruitgang in.

Kan men beweren, dat de strijd voor de gelijkheid van rang en van leven volgt uit de christelijke leer ?

God beware ons om het te beweren! — Wainneer wijl zonder vooroordeel de geschiedenis en het karakter van het christendom overwegen, schijnt het ons inderdaad, dat onze ware godsdienst en de heilige kerk deze ongelijkheden doen overwegen, meer dan zij er op uit zijn ze te verminderen of te onderdrukken.

De heilige kerk heeft op zulk een wijze het oog ge-* richt op het bovennatuurlijke dat men haar de woorden pp de lippen zou kunnen leggen van den heiligen Paulüs; „Of gij arm zijt of rijk, slaaf of vrij man, zwak of sterk', ondergeschikt of meester, bekommer u er niet te veel om."

Terwijl zij een goed nastreeft hooger dan de aardsche belangen begrijpt de kerk toch het schrijnend leed, dat ontstaan kan uit een te scherpe ongelijkheid. Daarom is zij steeds gereed om daarin haar hulp te brengen en haar troost.

En inderdaad, de gevoelens die zij haar kinderen instort, de beschikkingen, die zij hun oplegt, zijn die niet zoodanig, om het geluk en de vrede een plaats te verzekeren, te midden zelfs van de moeilijkheid ? Zij doet hen gemeenschappelijk de geestelijke en bovennatuurlijke goederen bezitten. Zulk een gemeenschap vergroot de sympathieke toewijding, en die toewijding overbrugt de sociale standen en afstanden. Het is daarom onbetwistbaar, dat! de leer van de liefde, de barmhartigheid en de bovennatuurlijke gelijkheid, inderdaad meer gelijkheid op aarde heerschen moet. Komt het niet daardoor, dat zonder direct te streven naar de afschaffing der slavernij, de kerk vooral er zulk een groot aandeel innam ? Precies hetzelfde heden ten dage; de huidige beweging naar een redelijke en wet-; tige gelijkheid vindt een krachtige steun en hulp in de katholieke „leer" van de barmhartigheid en den christelijken geest der barmhartigheid.

Alles draagt bij tot het goede, van wie God bemint.i Zelfs uit het kwaad, weet God het goede voort te brengen. Bedorven door de zonde, bieden onze onvolmaakte neigingen, onze buitensporige verlangens ons gelegenheden om de deugd te beoefenen en ons te volmaken. Deze algemeene wet vindt haar toepassing in het onderwerp onzer studie. De arbeidersklasse moet zich verdedigen: dat werd de oorsprong der syndicaten. Hun hebben wij toegewezen, als een dieper oorzaak, geworteld in het menschelijk hart: de aspiratie naar meerder gelijkheid, het verlangen een onderdrukking te ontgaan, daar waar die onderdrukking zich nu doet gelden. /

Een dergelijke aspiratie leidt gemakkelijk tot verzet en tot onrechtvaardigheid; dat is waar, en wij hebben het reeds gezegd. Maar laten wij van den anderen kant bezien de uitstekende resultaten van de noodzakelijkheid en den wil Van zich te doen gelden.

Om zich te verdedigen, moet men zich vereenigen. De vereeniging onderstelt een harmonieuze overeenstemming van krachten; daaruit volgt orde en discipline, daar waar vroeger slechts een verwarde menigte was. Meer nog, ver¬

dediging eischt weten; zij onderstelt een onderzoek van het terrein, dat men zich heeft voorgesteld te bezetten.. Dit pogen om zich voor te lichten en te onderrichten op' het gebied van het beroep, zal het aanzijn geven aan een ontwikkeling, die op zichzelf een onverzwakte, maar zeer reeële vrucht is va(ti het syndicale leven. Hoe zal men zonder vereeniging die voorlichting verkrijgen en het licht verspreiden ? Zoo leidt de verdediging der zwakken, dit gronddenkbeeld der syndicaten, tot ontwikkeling van kennis; zij brengt voort de sociale opvoeding. De studiekring is het wettige kind van het syndicaat.

In de studiekring leert men de theorie en zal men de praktijk bespreken van alle vraagstukken, die den arbeider interesseeren. De godsdienst zal er worden verklaard en verdedigd of gewroken; men zal er bespreken het gezin, huishouding, verzekeringen, vrouwenkwestie, kiesrecht . . . Een aantal nuttige instellingen zullen op hun beurt op de dagorde verschijnen, hetzij dat de kring zich bezighoudt met het inwendige der syndiclaten, hetzij dat zij zich wendt tot andere tegenovergestelde vereenigingen.

Zie b.v. wat in Duitschland plaats heeft. De Gewerkschaftpii onderscheiden zich zeer bijzonder van de Arbeiiervereim. Deze laatsten vormen een volledig sociaal bouwwerk, waar apologetische cursussen, matigheidsvereenigingen en geestelijke retraites van nature hun plaats vinden.

Dat gaat van zelf; en het is daarom, dat, wanneer wij' slechts te doen hadden met werklieden vereenigingen van deze soort, en niet met syndicaten, de reserves, die wij ter liefde van de waarheid hebben moeten formuleeren, geheel zouden verdwijnen. Zullen wij er daarom toekomen de syndicaten minder te achten ? Geheel in 't tegendeel.

Het onmiddellijk beroepsbelang, dat de syndicaten deed ontstaan, was, volgens ons, de onmisbare stimulans om aan de ruimer opvattende vereenigingen van werklieden leven en bloei te geven. (Wordt vervolgd)

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN. k. K. LEERGANGEN.

We ontleenen het volgende aan het verslag over het studiejaar September 1913—September 1914:

Het tweede jaar van onze R. K. Leergangen heeft meermalen in ons opgewekt de herinnering aan de verzen, die Vondel in den mond legt van Amsterdam's met zwartrood bekleede burgerweezen:

Wij groeien vast In tal en last.

Al moeten wij er onmiddellijk bijvoegen, dat niet uit ons gemoed gekomen is vondel's volgende regel: Ons tweede Vaders klagen.

Integendeel veeleer zijn we dankbaar voor 't wassend getal en de groeiende last, die God in onze huizing gebracht heeft.

In 't eerste verslag mochten we nog vermelden het mooie getal deelnemers dat onze Leergangen bereikten in 't toen loopende studiejaar 1^1.3/1914: 89 voor 'n volledigen leergang en 14 toehoorders, te samen 103 ingeschrevenen.

Dit getjal is in den loop van dat jaar nog gestegen tof 109 ingeschrevenen in 't geheel. 92 aan 'n vollen leergang en 17 als toehoorder.

In den loop of aan 't einde van dit studiejaar zijn ook' opgegaan de eerste kandidaten, die hun studies gedaan hebben aan de R. K. Leergangen, n.1. voor ieder van de Aktes Nederlandsch M. O., Fransch M. O. A. Duitsch M. O. A. en Teekenen M. O. (M. A.) Eén kandidaat: dezen zijn albe vier op loffelijke wijze geslaagd. De geslaagde vioor 't Nederlandsch hebben we nog kunnen vermelden in 't vorige jaarverslag.

De eerste kandidaten kunnen we noemen de pioniers van onze Leergangen, de eerste voorloopers, opgegaan en met zege teruggekeerd, vóórdat de eigenlijke gezette tijd