gevende autoriteit ontbreekt echter geheel aan de spiritisten. Daarom is op hen het woord toepasselijk: „De dwaling is de zoon der zonde, en brengt steeds nieuwe dwalingen voort." (Ps. 57, 4.)

Houdt men het oog op de geschiedenis van het ontstaan van het spiritisme, wanneer men bedenkt, hoe het een beroep doet op de liefde, de piëteit en weetgierigheid van het menschelijk hart en daaraan aansluit, dan lijkt ook de snelle verbreiding en geestdriftige aanvaarding niet meer raadselachtig. Het meeste voordeel echter levert juist in den laatsten tijd aan het spiritisme het zelfbewustzijn van den menschelijken geest tegenover de materieele schepping, het overdreven streven naar beheersching der natuur zander zelfbeheersching, en ten slotte de afval van God en godsdienst. goethe zou, wanneer hij nog leefde, zijn uitspraak herhalen: „Het ongeloof is als een omgekeerd bijgeloof tot den waanzin geworden van onzen tijd." Wanneer nu de moderne materialisten en rationalisten, hun dwaling erkennend, in plaats van het ware geloof aan het hiernamaals het spiritisme willen plaatsen, dan kan hun David Friedr. Strausz worden voorgehouden, die zegt, dat het voor het geloof aan de onsterfelijkheid, vergelding en voorzienigheid absoluut geen vergoeding geeft. Wij kunnen echter hun onbevredigd zoeken begrijpen, hun onrustig tasten naar waarheid, maar ook hun eeuwige niet-vinden; wia,nt wie het ware licht der wereld heeft verlaten, dien slaat de Heer met blindheid.

Spiritisme is naar zijn naam en wezen het streven, in betrekking te treden met de geestenwereld, om van haar inlichtingen te krijgen over het leven hiernamaals, over de toekomst en over geheimen van allerlei aard. De geesten worden „geciteerd" door speciaal hiervoor geschikte bemiddelingspersonen , de zoogen. mediums. Deze moeten, evenals alle menschen, behalve lijf en ziel nog een astraalof geesteslichaam bezitten, ook wel genoemd perisprit. Dit perisprit blijft ook na den dood nog met de ziel verbonden en vormt volgens de spiritistische leer een verbinding tusschen medium en geest (spirit). De kern van de geheele zaak echter is het dikwijls zinnelooze geloof aan de openbaringen der mediums, die deze in „trancetoestand", een soort van verrukking, autohypnose of somnambulisme, beweren te ontvangen van de „geciteerde" geesten.

Wanneer de geesten (goede of slechte, dat laten wij nog terzijde) op zinnelijk waarneembare wijze inwerken op het aardsche leven, dan doen zij het niet, wanneer en omdat de spiritist het gelieft, hen te citeeren, maar met toelating en in opdracht van God. Zulke wezenlijke uitingen der geesten echter zijn en blijven uitzonderingen en als een soort wonder te beschouwen. Die regelmatige, volgens den Russischen staatsraad Ahsahow in de spiritistische zittingen „als een slagregen van den hemel stroo mende wonderbare verschijnselen" zouden de verheven majesteit van God zeer benadeelen, wanneer men ze als wonderen wilde beschouwen. God werkt slechtis wonderen uit een religieus-zedelijk motief, tot Zijn eer of tot heil der menschen, nooit echter ter wille van een bagatel, om nieuwsgierige menschen te onderhouden of den geldhonger der mediums te voldoen. Hoe zijn dan de toch steeds zonderlinge en dikwijls haast verbazingwekkende verschijnselen te verklaren en te beoordeelen ? Van de professoren en medici staan de eenen een zuiver natuurlijke, anderen een bovennatuurlijke verklaring voor ; de eenen nemen in blind geloof alles aan voor goede munt uit' de andere wereld, de anderen loochenen zelfs de waarachtigheid der verschijnselen en verklaren alles voor bedrog en hallucinatie. Zoo is in den loop van den tijd een groot aantal hypothesen en theorieën opgesteld, die zich tusschen twee uitersten bewegen.

De eenvoudigste, maar ook de minst wetenschappelijke hypothese is de zoogen. bedrogshypofhese. Zij poogt alle

mediums tot handige „zakkenrollerskunstenaars", tot „volksbedervende schurken", tot gemeene bedriegers te stempelen en hun toeschouwers tot schandelijk bedrogenen.

Inderdaad spreken voor deze theorie talrijke voorbeelden van ontmaskeringen, zelfs van de beroemdste mediums. Op grond daarvan komt schneider tot de bewering: „Van honderd beroepsmediums zouden wij er geen drie van de verdenking van bedrog willen uitsluiten." Het zich bezig houden met bedrog kan gemakkelijk bedrog veroorzaken, zooals bij Dr. Lampada.

H. von Helmholtz erkent openlijk, dat hij menigmaal opzettelijk aan zulke experimenten 'heeft deelgenomen, om het gezelschap te foppen, met de erkenning ten slotfce, dat hij de geest geweest was.

Het aantal bedriegerijen is nog aanmerkelijk te vermeerderen, wanneer de duisternis en het geslacht der mediums een nauwkeurig onderzoek niet belemmerden. De vooraf geëischte verklaringen vergemakkelijken het bedrog niet weinig. Als desondanks eens een medium onttnaskerd werd, kwamen de volgende voorwerpen voor den dag, die onder de kleederen verborgen waren: messen, naalden, draad, sleutels, draadtang, een rol fijn, met fosfor bestreken gaas als geestengewaad, zwavelstokjes en fosforolie, lichtgevende stoffen tot het verkrijgen van lichteffecten, verder een masker, snor, bril, valsche neus, valsche hemdsmouwen, enz.

Bij de spiritisten geldt niet het spreekwoord: Wie eenmaal liegt. enz. Ja, mislukkingen moeten voor hen zelfs leerrijker zijn dan resultaten. De ontmaskerde mediums worden niet doodgezwegen, maar met een martelaarskrans gesierd. De ontmaskeringen werken als donderslagen: zij verdooven, maar koelen niet af. Het is daarom tevergeefsche moeite, menschen t)e willen bekeeren, die niet bekeerd willen zijn.

Met de bedrogshypothese nauw verwant is de haUucinatiethe,orie. Volgens deze zijn toeschouwers en mediums offers van zelfbedrog. De spiritistische verschijnselen ontstaan en bestaan slechts in de hersenen en in de fantasie van in hooge mate opgewonden menschen. Zulke hallucinaties kunnen ontstaan zijn of beïnvloed door storingen van het zenuwstelsel, van het hart, de maag, het onderlijf, de long, lever, milt enz. Ook bloedarmoede, hypochondrie en hysterie disponeeren er toe. Waar deze storingen niet of niet in de gewenschüe kracht aanwezig zijn, kan dit kunstmatig worden verholpen door genot van alcohol, haschisch, opium of andere narcotische middelen, zooals het inademen van salpeterdampen. Dergelijke middelen te zamen met overeenkomstige muziek spelen een groote rol bij vele spiritistische zittingen. Zeer zeker moet een aantal van op zulke wijze ontstane doodenverschijningen worden verwezen naar het gebied van gezichfe- en gehoorsbedrog. Een bevestiging en tevens uitbreiding vindt de hallucinatietheorie door het feit, dat goede mediums zeer zeldzaam zijn. Desondanks werd door Dr. Preller een groot aantal gevallen vastgesteld, bij welke elke verklaring door bedrog of zelfbedrog is buitengesloten.

De geleerden hebben daarom nog een hypothese uitgevonden, de zoogenaamde krachtentkeorie. In het spiritisme, zeggen haar aanhangers, toont zich het werken van nog ombekende krachten der natuur of het zieleleven. Met behulp van een electrodynamische en in 't geheim plaats hebbende explosiekracht biedt het geen groote moeilijkheid, de beweging der tafels, stoelen, klokken, harmonica's en dergelijke te verklaren. Van den anderen kant kan de psychische kracht der ziel het lichamelijk organisme onder omstandigheden zoozeer doordringen en beheerschen, dat zij de wet der zwaartekracht schijnt op te heffen (zweven in de lucht). Dergelijke krachtuitingen komen echter ook bij somnambulen en gehypnotiseerden voor, alsook in het mystieke leven van sommige heiligen, b.v.