landlooperszaakjes berechtte, sloot hare deuren voor de vagebonden. Wellicht zijn ook bij verschillende kleinere rechtbanken de parketten, op voorbeeld van Amsterdam, lichte mishandelingen in mindere mate gaan vervolgen, en is hierdoor de algemeene dalingj van het cijfer dezer delicten voor een deel veroorzaakt.

Door uitbreiding van personeel eenerzijds, en overbrenging van kleine zaakjes naar den kantonrechter (vandaar de vermeerdering van het aantal kantonnale rechtszaken) begint de achterstand te slinken, en komt er dus wat men noemt wat meer schot in, zoo-dat thans de veroordeeldencijfers weer omhoog gaan. Niet die der kleine en onbeduidende zaakjes, strooperij, vagebondage — maar die van meer beteekenende delicten: ernstige feiten tegen liif en leden, zedelijkheidsmisdrijven (beïnvloed door de actie voor en de invoering van de wet ter bestrijding van zedeloosheid), winstcriminaliteit, in Zuid- en Noord-Holland zelfs de cijfers der lichte mishandelingen.

In Brabant komt een nieuwe factor den gang van zaken verstoren: een nieuwe provinciale belastingVerordening, welke blijkbaar geen populariteit kan verwerven, geeft aanleiding tot handerdtallen bekeuringen en overstelpt de rechtbanken. Het cijfer der lichte mishandelingen en aanvankelijk zelfs dat van meer belangrijke feiten (diefstal) vertoont geen toeneming van beteekenis. Van Limburg o.a., waar voor verschillende delicten stijgende cijfers worden aangegeven, blijkt, dat onbeduidende strooperijzaakjes, zoodna er maar eenigszins mogelijkheid toe bestaat, naar den kantonrechter worden verwezen. In Zuid- en Noord-Holland heeft het opruimen van den achterstand en de grootere capaciteit der rechtbanken tengevolge, dat men meer dan te voren gelijken tred kan houden met de criminaliteit; het totaal der veroordeelden wegens misdrijf neemt toe van 2000 tot 3000 in Zuid-Holland en van 16 a 1700 tot 23 a 2400 in Noord-Holland.

Hoewel deze getallen niet giunstig en geruststellend zijn, mag men toch aannemen, dat de dalende cijfers onzer ruwheids-criminaliteit niet uitsluitend aan geringere vervolging, doch ook wel degelijk aan meer essentieele factoren: in hoofdzaak het verminderde alcoholgebruik en de toenemende en met steeds meer kennis van zaken ingestelde bemoeiingten van onthoudefsvereenigingen en consultatiebureaux, te danken zijn. Ook mag men in het algemeen aannemen, dat de gebleken noodzakelijkheid om zeker meer ernstige vormen van criminaliteit strenger te vervolgen, wel juist gevolg kan zijn geweest van de omstandigheid,, dat achterstand in 't werk verslapping in de vervolging had gebracht. De vrees, dat de criminaliteit over den dijk zou slaan, deed naar middelen omzien cm haar te stuiten. Maar dan kan het ook zijn, dat, die middelen eenmaal gevonden, de stroom weer spoedig in zijne bedding zal worden teruggedrongen. En in dit opzicht geven de op zoovele punten dalende cijfers van het jaar 1913 goede hoop.

Uit een overzicht betreffende de opgelegde straffen blijkt, dat in de practijk een zekere voorkeur is ont¬

staan voor het opleggen van geldboeten boven de toepassing van vrijheidsstraf in het bijzonder van korten duur. Onaannemelijk is dit niet, want een tijdlang heeft de wetenschap tegen misbruik van vrijheidsstraffen met klem gewaarschuwd. Allicht vinden zulke ideeën weerklank in de practijk.

En nu moge gebleken zijn, dat de beweging onzer criminaliteit aanleiding heeft gegeven tot een ruimere vervolging van meer belangrijke delicten, dit heeft toch blijkbaar nog niet in den weg gestaan aan het veldwinnen van een zekere mildheid bij de keuze van strafmiddel en strafmaat.

Het overbrengen van kleine zaakjes naar den kantonrechter had tengevolge een snelle en omvangrijke stijging, die in 1908 haar hoogtepunt bereikte. Sedert is het cijfer der veroordeelingen beurtelings af- en toenemend, vrijwel op een gelijke gemiddelde hoogte blijven staan. Gewezen wordt op den invloed, welken de gestadige groei der strafwetgeving op de toeneming van dit cijfer heeft gehad. Voorts wordt de aandacht gevestigd op het nauwe verband, dat er bestaat tusschen het optreden der politie en deze lichte strafbare feiten. Hieromtrent schrijft de steller der inleiding: ,.Het wil ons voorkomen, dat, waar eensdeels tallooze overtredingen worden begaan en herhaald, ondanks strafbedreiging en veroordeeling — hoe vaak weegt niet het voordeel uit de overtreding zwaarder dan het nadeel der boete — anderdeels vaak een innig verband bestaat tuisschen de wijze van repressief optreden en de overtredingen. Moeilijk te bedwingen hartstochten, waartegen zelfs de herinnering aan een ondergane straf niets vermag, liggen aan zoovele door den kantonrechter te berechten delicten niet ten grondslag; maar achteloosheid, onverschilligheid, de onmogelijkheid ook om uit het hoofd te weten, wat alles is verboden en geboden, zijn oorzaak van een groote menigte dezer lichte feiten. En daar zal een kleine bestraffing, en meer nog een waarschuwend, kalmeerend, regelend optreden van de politie resultaten kunnen hebben, welke bij de dieper wortelende groote criminaliteit buiten bereik liggen. De frequentie van vele soorten van overtredingen wordt — zoo komt het ons voor — mede bepaald door een meer of minder doelmatig optreden van de zijde der politie, dat vooral niet altoos in een bekeuring| behoeft te bestaan. Zoo zou dus een vermindering van veroordeelingen kunnen zijn, niet alleen gevolg, maar ook oorzaak van minder overtredingen en minder tuchteloosheid, en in zooverre is er toch reden tot verheugenis over de wending, welke het overtredingencijfer na 1908 heeft genomen.

Het aantal onherroepelijke veroordeelingen door den militairen rechter bedroeg in 1913 voor misdrijven, in burgerlijke strafwetten genoemd, 187; voor misdrijven, in mll'taire strafwetten genoemd, 559 en voor overtredingen 536. De eerstgenoemde twee cijfers verschillen weinig van die van het vorige jaar, het laatste is 200 hacger, welke stijging in hoofdzaak komt voor rekening van overtredingen der motor- en rijwielwet.