FEUILLETON.
LIEFDE EN PLICHT.
ROMAN NAAR HET ENGELSCH DOOR J.
SCHEEPENS. — 24.
Reeds had Catharine het geval begrepen, en, Frkd haar teugels overreikend, sprong zij op den grond. Zij trad op den kleine toe, boog zich over hem, wischte het bloed van zijn wangen, en de tranen uit zijn oogen, terwijl zij op moederlijk bezorgden toon tot het kind sprak: „Wel, wel, mijn arme, kleine jongen, je hebt je bezeerd! Hoe komt dar?"
„Ik wou — over de sloot — springen — en toen — ben ik gevallen — en heb al mijn bessen verloren." En met zijn kleine vuistjes in de oogen wrijvend, begon hij weder te huilen.
„Kom, een flinke jongen zijn," sprak zij, hem bij de hand nemend en hem helpend bij het opstaan. „Hoe heet je, en waar woon je?"
„Ik heet Tommy Connors, en woon — woon op dat zijpad", luidde het antwoord. „Mijn vader werkt op de boerderij van mijnheer Drayton."
Catharine zag op en glimlachte tot Fred, die inmiddels was afgesprongen, en, de paarden aan de leisseels houdend, naderde.
„O ja, wel zeker", sprak hij, „ik ken John Connors heel goed,— 'tis een der beste werklieden van de boerderij."
De kleine zag vergenoegd Frf.d in de oogen, en Catharine beviel zijn aardig, open en eerlijk gelaat. „Hoevee] bessen had je al geplukt, toen je gevallen bent?" vroeg zij.
„Ik had al meer dan een maatje," antwoordde de kleine, en er waren teekenen dat de tranen weer opnieuw overvloedig zouden gaan vloeien.
Doch zij drukte hem vaster tegen zich aan, en, hem een tikje op de «wangen gevend, vroeg zij: „Hoeveel krijg je voor een maatje bessen?"
„Twintig centen, juffrouw", was het bescheid, terwijl de kleine ernstig keek.
„Welnu", begon zij zacht, in haar zak naar iets zoekend.
„Neen, neen!" riep Fred. „Als het u belieft, dat zijn mijn bessen." En twee zilverstukken uit zijn vestjeszak nemend, overhandigde hij ze den kleinen knaap.
Een oogenblik wijfelde deze, eerst Fred dan Catharine aanziend. Doch toen de laatste met het hoofd knikte en glimlachte, strekte hij de hand uit en ontving het geld. Een wijle bezag hij het zilvergeld, en dan, weer opziend met een helderen glimlach op het gelaat, boog hij, zeggend: „Dank u, mijnheer." Catharine raapte zijn stroohoed op, plaatste deze achter op het hoofd en neep hem zacht in de mollige kin. Vol kinderlijke bewondering zag hij haar aan en sprak dan, op kinderlijk eenvoudigen toon: ,.Ik zou wel willen dat moeder u eens zag."
„Inderdaad", lachtte zij, hem recht in zijn groote vriendelijke kijkers ziende, „dan zou ik haar eens vertellen wat een aardige, brave jongen je bent. Dag mijn kind", besloot zij, hem op de schouders kloppend: „Als je weer eens met een busje bessen over de sloot wilt springen, moet je goed uitkijken, zul-je?"
„Dag, juffrouw, dag", riep hij op ernstigen toon, even den stroohoed lichtend. „Dag mijnheer, en wel bedankt", wendde hij zich tot Fred.
Toen zij weder de paarden bestegen kwamen Mary Trumbull, WlLL en Louis juist aangereden. Zij waren wat achtergebleven en brachten een schat van wilde rozen
mede naar huis. „Wat is er aan de hand?" riep Mary.
„O, niets", antwoordde Fred, „we hebben bessen gekocht."
„Aha!" riep Davidge lachend; „en wat betaal je voor dat soort, in dit deel van de wereld?" de verspreide bessen aan den slootkant gade slaand.
„Vijftig cents het maatje", lachte Catharine.
„Voor geen vijftig dollar zou ik mijn aandeel in dat maatje willen missen", sprak Fred op zachten toon. Catharine knikte hem goedkeurend toe, terwijl zij de paarden aanzette tot een fikschen galop.
Toen zij voor de huisdeur afstegen, vernamen z;j, dat Agnes en de luitenant reeds eenige oogenblikkon thuis waren en hunne kamers hadden opgezocht. Zood a Fred van de zorg voor zijne vrienden was ontlast, haastte hij zich naar boven, waar hij o,p Agnes' kamerdeur tikte. Zooals gewoonlijk, wanneer er iets van bijzondere beüeekenis was voorgevallen, verlangde hij ernaar, daarover eens ruggespraak mét zijn zuster te houden. Zij deed oiogenblikkelijk open, e:n, na den sleutel weer in het slot' te hebben omgedraaid, leidde zij hem al lachende naar de sofa.
„Fred, 'wat ik je nu ga vertellen, is vreeseUjk vertrouwelijk! Zeg er aan niemand een woord van!"
„Wel, Agnes, wat is er dan gebeurd?" vroeg hij, haar min of meer onrustig aanziend. „Heeft de luitenant misschien reeds om je hand gevraagd?"
De glimlach verdween en maakfte plaats voor een ernstigen trek.
„Nonsens, Fred! Denk nu niet, dat we zoo onnoozel zijn. Maar je had ons moeten zien springen over Broctonbeek, juist bij den spoorweg." En weer verviel zij in een onbedaarlijke lachbui, terwijl zij het hoofd op z ijn schouder liet rusten.
„Maar Agnes", riep Fred uit, „je wilt me toch niet wijsmaken, dat je den luitenant dien vervaarlijken sprong hebt laten maken!"
„Zeker heb ik dat gedaan!" antwoordde zij. „Hij lachte zoo zelfbewust toen ik beweerde, dat hij met zijn Prince Kitty onmogelijk bijhouden kon. dat ik het niet weerstaan kon, mijnheer den luitenant en zijn paard even de proef op de som te laten maken." En zij beschreef hem wat gebeurd was. Toen zij vertelde, hoe Prince weer van den wal was teruggegleden, over den kop in het watier geduikeld was, en zijn berijder in den val had medegesleept, zag Fred haar angstig aaji. Doch toen zij de scene beschreef, waarin haar galante metgezel uit den stroom verrees, hij en zijn Prince druipend van water en modder, barstte Fred ook in een hartelijke lachbui los. „Nu, natuurlijk", vervolgde zij na een oogenblik, „had ik medelijden met den luitenant:, want ik zag wel, dat hij vreeselijk vernederd was. Maar wanneer jelui, heeren van de schepping, zoo, de wenkbrauwen optrekt, en ons, aardige zwakke geslacht, behandelt als kinderen, die niet voor zichzelf kunnen zorgen, heb ik er in 't geheel geen gewetensbezwaar van, jelui te noodzaken een toontje of twee lager te zingen!" En opspringend liep zij met een boosaardig gelaat naar haar waschtafel en begon haar kapsel in orde te brengen. Trotsch zag Fred haar na, en indien zij hem op dat oogenblik in de oogen gezien had', zou zij bemerkt hebben, dat hij dezelfde meening was toegedaan.
„Maar gij zijt niet de eenigsten, die een avontuur beleefd hebt", sprak Fred na een wijle. „De luitenant was niet de ©enigste, die zich in den afstand misrekend heeft en in het water gevallen is dezen morgen."
„Wat bedoelt ge, Fred?' vroeg zij, zich plotseling en nieuwsgierig omwendend, „Is een uwer gevallen?"